donderdag 24 oktober 2019

Guus Middag over 'Paardje-Bochelaartje' van Aleksandr Poesjkin

• Deze week worden de gedichten bij Coster gekozen door Guus Middag. Van zijn hand verscheen zojuist De wereld is weer plat, ja. De poëzie van tegenwoordig, een boek met twintig stukken over twintig gedichten en liedteksten van na 2000, van dichters als Marieke Rijneveld, Ingmar Heytze, Ester Naomi Perquin, Ilja Leonard Pfeijffer en Radna Fabias, zangers en zangeressen als Daniël Lohues en Katinka Polderman en hiphoppers als De Jeugd van Tegenwoordig. De gedichten die hij voor Coster bespreekt, staan niet in het boek. Bij Meander een recensie.

“Ik kies deze week vijf ‘verborgen’ gedichten: gedichten die zich op onverwachte plaatsen aandienen. Vandaag een gedicht dat zich bijna twee eeuwen lang onder de verkeerde schrijversnaam heeft schuilgehouden: Konjók-Gorboenók (1834), dat is Paardje-Bochelaartje, een Russisch sprookje van maar liefst 2300 rijmende versregels lang.
     Heel wat generaties Russen zijn ermee opgegroeid. Het is het geweldige verhaal van de niet al te snuggere boerenzoon Ivan die desondanks veel meer voor elkaar krijgt dan zijn twee oudere en zogenaamd wijzere broers. Ivan krijgt daarbij de hulp van een klein onooglijk toverpaardje met twee bulten op zijn rug: het bochelaartje uit de titel. Dat loodst hem langs allerlei ingewikkelde problemen. Het is niet te geloven, maar aan het eind van het verhaal valt onze Ivan het allerhoogste ambt ten deel. Hij wordt de nieuwe tsaar.
     Hieronder staat het begin van het sprookje. Dit fragment geeft al een eerste indruk van het hoge verteltempo – en van de soepele vertaling, in een naturel en snel soort Nederlands, door Robbert-Jan Henkes. Als je een keer begint, lees je het in één ruk uit. Het zit, althans in het Nederlands, vol verrassende wendingen en stijlbreuken en rijmen. “Ze is goed en ze heeft spatjes, / maar ze is wat dun en platjes”, wordt hier gezegd van de aanstaande vrouw van de tsaar. Wat is de vergrotende trap van uitsloven? “Waar hij (…) op de vloer bonkt met zijn hoofd, / en zich uit en uiter slooft”. Dit is wat de twee broers van Ivan uitroepen als ze hem met zijn vliegensvlug vliegende paardje zien overvliegen: “‘Heilige beschuit met muisjes!’ / roept het tweetal en slaat kruisjes, / ‘Wat was dat voor duivels beest? / Was het gas of was het geest?’” Hoe noem je dat, als twee dolfijnen zich onder water heel snel uit de voeten maken? “Daarop bogen de dolfijnen / om toen staartzwieps te verdwijnen.” Het lijkt wel Leo Vroman, op een bedje van Annie M.G. Schmidt.
     Allergrootste verrassing: Pjotr Jersjov (1815-1869), de negentienjarige student aan wie het sprookje altijd werd toegeschreven, maar die na zijn briljante debuut nooit meer iets fatsoenlijks zou schrijven, is niet de dichter van dit sprookje. Dat blijkt toch echt niemand minder te zijn dan Aleksandr Poesjkin (1799-1837), zo staat inmiddels wel vast. Robbert-Jan Henkes levert de bewijzen in zijn uitgebreide, en spannende, voor- en nawoord bij de vertaling.”


Paardje-Bochelaartje. Een Russisch sprookje in drie delen.

Deel I.

                “Nu kan het bij ’t begin beginnen…

Over bergen, bossen, landen,
over zeeomspoelde stranden,
hier op aarde, hier benee,
woonde eens een boer tevree,
en de oudste van zijn zonen
was een snugger manspersoon en
nummer twee was half-om-half,
maar de jongste – was een kalf.
Graan verbouwen zij, de boeren,
dat zij naar de stad vervoeren,
die maar op een baksteenworp
is gelegen van hun dorp.
Daar verkopen zij hun koren
voor een geldsom naar behoren,
en vervolgens gaan zij vlug
met de kar naar huis terug.

Na ik weet niet hoeveel dagen
kwam het ongeluk ze plagen:
iemand was met veel geweld
graan gaan maaien op hun veld.
Daar bekeken ze de schade.
‘Broers, geen woorden nu maar daden!’
En ze gingen in beraad,
hoe de dief, die onverlaat,
te betrappen. Ze besluiten
beurtelings te waken buiten,
op hun veld, vanaf vannacht.
‘Kijken of-ie dan nog lacht!’

(…)

Aleksandr Poesjkin (1799-1837)


Uit: Paardje-Bochelaartje | Конек-Горбунок. Vertaald naar de eerste uitgave uit 1834 en toegelicht door Robbert-Jan Henkes met illustraties van Joeri Vasnetsov uit 1934 en 1941. Voorheen toegeschreven aan Pjotr Jersjov. Pegasus & Stichting Slavische Literatuur, 210 blz., paperback, 2019, ISBN 9789061434603. Slavische Cahiers 35




Geen opmerkingen:

Een reactie posten