woensdag 22 december 2021

Guus Middag • Applebottom

• A P P L E B O T T O M 

 Door omstandigheden kom ik wel eens op bepaalde vrouwensites, en zodoende weet ik inmiddels van alles over voorgevormde bh’s – want daarvoor wordt op die sites reclame gemaakt. Voorgevormde bh’s zijn bh’s met ingelegde of ingenaaide kussentjes, om de voorkant een beter (dat is: voller en ronder) aanzien te geven. Onlangs werd daar een voor mij nieuw product aan toegevoegd: de voorgevormde spijkerbroek, met vergelijkbare opvulsels, maar dan van achteren. Zo kan men zichzelf van een mooi, of nog mooier, dat is: voller en ronder, achterste voorzien. Dan spreekt men, in het Engels, van een ‘applebottom’, een ‘appelkont’.
Hoe zou de applebottom in het Nederlands heten? Ik ging ernaar op zoek, en kwam er al snel achter dat het Engelse woord onze taal al had bereikt: in een gedicht van Quirien van Haelen. Hij maakte een straattaalversie van het bekende achttiende-eeuwse gedicht ‘De pruimeboom’ van Hieronymus van Alphen. Daarin zag ene Jantje eens pruimen hangen, ‘o! als eieren zo groot’. Hij wilde ze graag plukken, ‘schoon zijn vader ’t hem verbood’. Jantje was in tweestrijd, overlegde hardop in zichzelf, besloot het toch niet te doen. Zijn vader had zijn brave jongen met zichzelf horen worstelen, prees hem zeer en beloonde hem alsnog met de door hem zo begeerde pruimen.
Bij Van Haelen, 250 jaar later, ziet Jantje geen pruimen, maar iets dat op een appel lijkt: ‘Jantje zag die applebottom / van die spange spandexho.’ Spang betekent ‘sexy’, spandex is elastaan en een ho is een hoer of slet. Jantje ziet de bolle bips van een lekkere meid in een strakke lycralegging – en hij begint er meteen zin in te krijgen. De ho is ook nog eens de vriendin van zijn broer, en laat zijn broer nu net in de gevangenis zitten (‘mi brada zit toch in de jilla’). Ook zij is wel in voor een verzetje.
Bij Hieronymus van Alphen ging papa aan het eind van de vertelling schudden aan de boom en daarna kreeg Jantje ‘zijn hoed vol pruimen, / en liep heen op een galop’. Bij Van Haelen loopt het allemaal heel anders af. Hier gaat het smatje aan het schudden – met haar achterste, ‘hoofd naar onder, bil omhoog’. Het eind van het lied komt dan snel: ‘Jantje hield het niet lang droog.’ Allemaal de schuld van die applebottom.

Uit Verklarend zakwoordenboekje van rare woorden van Guus Middag, te koop bij de uitgever.

Die applebottom (Een story)

Jantje zag die applebottom
Van die spange spandexho
En hij wou die tanga ballen
Ook al was ze van zijn bro

Fokkit, zei hij, want mi brada
Zit toch in de jilla, aight
Hij kan mij nu toch niet met zijn
Pipa poppen, fok die shait

Maar ik ben geen backstaptype
Hij dronk aan z’n ginger beer
Effe tjappe, jonko smoken
Dan ik klop me eige spier

Weg ging Jantje, naar die shoppa
Maar die smatje was niet doof
Die zei, fokkit, ik wil bana
Klaasje zit voor tasjesroof

Hij heeft mij gezegd dat ik
Kon doen en laten wat ik wou
En nu wil ik kokkie geven
Boi, ik zuig je ballen blauw

Daarop ging ze aan het schudden
Hoofd naar onder, bil omhoog
Later batsen, badaptaki
Jantje hield het niet lang droog

Quirien van Haelen




maandag 20 december 2021

Guus Middag • Ravelijn


• R A V E L I J N
 
Ravelijn In zijn laatste bundel, Slordig met geluk (2016), beschreef dichter Menno Wigman zijn moeilijke momenten toen hij met hartklachten op de intensive care was beland en de dood twee weken lang recht in de ogen keek. Maar hij overleefde het en hij kon opgelucht ademhalen. Aan het slot van zijn bundel plaatste hij een paar voor zijn doen lichte en luchtige gedichten, waarin voor het eerst iets als levens­aanvaarding en simpel geluk doorklonk.
Het laatste gedicht wil een opsomming zijn van alle mooie dingen die zich elke dag zomaar aanbieden, en Wigman wil niets anders dan de lof zingen van al dat moois: ‘je hand die voor het eerst een kattenvacht streelt, / je moeder die bezorgd je knie verbindt, / zes moegedraafde paarden in de zon, / het onweer waar augustus mee begon’, en nog veel meer. Muziek, erotiek, poëzie. En: ‘een woord als moerbei, huisraad, ravelijn’.
Er zijn geen wetenschappelijke definities van wat een mooi woord is, maar iedereen voelt meteen wel aan dat moerbei, huisraad en ravelijn mooie woorden zijn – en van die drie is ravelijn onbewezen het mooiste. Het zou de naam kunnen zijn van een sprookjesprinses, een zeldzame edelsteen, een volière van glas – of is het een andere naam voor ragfijn kant? Volgens Van Dale niets van dat alles. Volgens Van Dale is ravelijn een term uit de vestingbouw: ‘buiten de vestinggracht gelegen driehoekig of redanvormig buitenwerk dat diende tot dekking van poort, courtine en schouderhoeken van de bastions’. Alleen heel mooie woorden hebben zulke geheimzinnige omschrijvingen. Gelukkig staat er een tekeningetje bij.
Om de betekenis van ravelijn gaat het niet bij Wigman. Het gaat hem hier om mooie woorden en om mooie dingen, en om het hervonden kinderlijk besef dat al die mooie dingen er zijn en alleen maar genoemd hoeven te worden, elke dag weer, zo lang het kan. Dit zijn de slotregels van het slotgedicht: ‘o mooie dingen en mijn mond benoemt het / voor ik me met het domme zwart verzoend heb.’ Dat laatste moest Wigman doen, weten we nu, op 1 februari 2018.

Uit Verklarend zakwoordenboekje van rare woorden van Guus Middag, te koop (gesigneerd én geïnscribeerd) in de webwinkel van Onze Taal.

*


Oneindig wakker

Mooie dingen, allemaal mooie dingen:
je hand die voor het eerst een kattenvacht streelt,
je moeder die bezorgd je knie verbindt,
zes moegedraafde paarden in de zon,
het onweer waar augustus mee begon,
Diana’s hand die naar je broek afgleed,
haar lichaam waar je blind de weg in vond,
de kleur van een kwatrijn van J.C. Bloem,
Nick Cave die dwars door Paradiso zong,
een woord als moerbei, huisraad, ravelijn,
de vondst van een nog net niet schurftig rijm: —
mooie dingen, allemaal mooie dingen
zoals de treinen waarop ik gezoend heb,
het zachte golven van een dranklokaal,
een meisjeskamer die naar adel geurt,
het wonder dat geen dag zich ooit herhaalt,
o mooie dingen en mijn mond benoemt het
voor ik me met het domme zwart verzoend heb.


Menno Wigman (1966-2018)
uit: Slordig met geluk (2016)



woensdag 15 december 2021

Guus Middag • Nonnenspiegel


• N O N N E N S P I E G E L
 
Wie weet nog wat ijsbloemen zijn? Het is iets van voor de opkomst van de centrale verwarming en de dubbele of driedubbele beglazing. En uit de tijd toen het ’s winters nog echt vroor. Dan sloeg in de onverwarmde slaapkamers de adem van de slapenden neer op de binnenkant van het koude raam en vormde daar dan mooie grillige patroontjes van ijs. Als je de volgende ochtend de gordijnen wegschoof, was het slaapkamerraam ondoorzichtig geworden, en het uitzicht vervangen door een grijswit geheel van veer- en varenachtige vormen: ijsbloemen.

De dichter Chr. J. van Geel schreef een gedicht, ‘IJsbloemen’*, over wat je er allemaal in kon zien. Een ‘oase’ bijvoorbeeld, maar dan wel een ‘oase onder een pak sneeuw’. Of de manen van een leeuw, maar dan wel de ‘berijpte manen van een leeuw’. Een indiaanse verentooi, maar dan zonder de gebruikelijke bonte kleuren; een witte verentooi, een ‘schedelverentooi’.

Wat nog meer? De vacht van een schaap, met al die witte krullen. Of ‘een dicht berkenbos’. Het dichtgevroren raam is als een schilderij waar je lang naar kunt kijken. ‘Een bloemstilleven’, aldus Van Geel. Of ‘een Séraphine’, naar de naïeve Franse bloemenschilderes Séraphine de Senlis. Of ‘een nonnenspiegel'. Wat is een nonnenspiegel? Ik wist het niet. Het woordenboek ook niet. Maar het internet, na enig zoeken, wél. Nonnen horen niet ijdel te zijn, en zij horen dus ook niet in een spiegel te kijken. Maar soms wint, ook bij hen, de nieuwsgierigheid het van de voorschriften. Daarvoor is een devote oplossing gevonden: een spiegel die, als je erin kijkt, de afbeelding van een heilige te zien geeft, of een stemmige tekst, omgeven door allerlei kunstig in het spiegelglas gegraveerde veer-, varen- en bloemenvormen. Daartussen zitten enkele kleine stukjes onbewerkt spiegelglas, waarin de nieuwsgierige nonnen dan een glimp van hun eigen uiterlijk kunnen opvangen.

Als je op internet naar afbeeldingen van die nonnenspiegels kijkt, doen ze heel sterk aan iets denken. Aan wat? Aan een raam met ijsbloemen. 

Uit Verklarend zakwoordenboekje van rare woorden van Guus Middag, te koop (gesigneerd én geïnscribeerd) in de webwinkel van Onze Taal.

*

IJsbloemen

Het raampje is een Séraphine,
een bloemstilleven ongezien,
een nonnenspiegel, een gewas
vol donzen dorens, melk van gras,
oase onder een pak sneeuw,
berijpte manen van een leeuw,
albino’s, schedelverentooi,
strikken van tule, ’t krullenooi —
ze drukt haar pop tegen haar vacht
en ooilam, ooilam zegt ze zacht —,
paard, pluim, toom, tuig en rinkellast,
dood fluitekruid, een holle bast,
een schalvel, een dicht berkenbos,
een meisjesschool met haren los
het duin afrennend wie-het-eerst,
een knippapieren kinderfeest,
van porselein, van gips, van steen,
soldaten op hun tinnen teen.
Het ziet er van de doden wit.
Men kijkt er binnen hun gebit.
Een schaduw zonder ondergoed.
Graftuiltje dat het zeggen moet.


Chr.J. van Geel (1917-1974)
uit: Spinroc en andere verzen (1958)






donderdag 7 oktober 2021

Jopie Breemer • Ode op 'de'

Het is ‘Week van het Nederlands’, en daarom deze week vijf gedichten over (de Nederlandse) taal. Als laatste: ‘Ode op ‘de’’ van Jopie Breemer, over een veelomvattend algetal.


Ode op ‘de’

O! ‘De’, gij woord, dat zo alleen
Betekent niets, wat zeg ik, neen
Alleen betekent ‘De’ het al
Een veelomvattend algetal.
Dat woordje met een woord erachter
Maakt dit soms sterk en somtijds zachter.
Maar zonder ‘De’ kunnen wij niet
Waar ‘De’niet is, daar is geen lied
En zonder ‘De’ ook niet deez ode
En daarom heil gij ‘De, o, o, ‘De’.


Jopie Breemer (1875-1957)
uit: De ontboezemingsbundel van Jopie Breemer (1913)




woensdag 6 oktober 2021

Jacqueline van der Waals • Woorden

  Het is ‘Week van het Nederlands’, en daarom deze week vijf gedichten over (de Nederlandse) taal. Als vierde: ‘Woorden’ van Jacqueline van der Waals, over de taal als middel om de werkelijkheid te benoemen (en daarmee het wonder stuk te maken). (Naar Rainer Maria Rilke’s ‘Ich fürchte mich so vor der Menschen Wort’.)


Woorden

Ik wantrouw het woord, een mensch, dat praat,
Het weet van alles het hoe en waarom;
Daar is op aarde geen heiligdom,
Waar niet het woord naar binnen gaat.

En dit heet ‘huis’ en dat heet ‘hond’
En dit heet ‘God’ en dat ‘gebed’,
En noemt men iets, dan weet men het,
En nergens is meer heilige grond.

Der menschen woord raakt alles aan.
— En dan verstomt der dingen lied, —
Hun tuin grenst vlak aan Gods gebied ....
Ik waarschuw: blijf van verre staan,

En nader niet met een naam, met een woord,
De juiste term, de gave zin,
Het doode lichaam ligt er in
Der dingen, die men heeft vermoord.


Jacqueline van der Waals (1868-1922)
uit: Iris (1918)





dinsdag 5 oktober 2021

P.A. de Génestet • Spreekwoordjes

 Het is ‘Week van het Nederlands’, en daarom deze week vijf gedichten over (de Nederlandse) taal. Als derde: ‘Spreekwoordjes’ van P.A. de Génestet, over bestaande en zelfverzonnen wijsheden.


Spreekwoordjes

Dorst maakt van de frissche stroomen,
Die den wandlaar doen bekomen
Van de hitte van zijn pad,
Meer dan kostlijk druivennat;
Honger stooft de rauwste blaêren,
Harde boonen maakt hij zoet;
Slaap schudt veêren van de varen,
En maakt nacht van middaggloed;
Zuinigheid maakt eerlijke armen,
Arbeid alle menschen rijk:
Mededoogen en erbarmen
Maakt het schepsel God gelijk.
Kleine handen, reine tanden
Maken alle meisjes mooi;
Liefde tooit de barste stranden,
Maakt een hemel van een kooi;
Witte dassen, witte haren
Pruikjes maken dominees
Van wie vroeger losser waren
Dan studenten op een sjees;
Geld maakt uil en aap en ezel
Burgemeester, man van staat;
Wijn maakt d’ allerfijnsten kwezel
Tot een wakkren kameraad;
Zoute scherts maakt flauwe spijzen
Hartig, water-wijntjes fijn;
Eetlust, kippen tot patrijzen,
En ‘een broodje’ tot festijn;
Gouden knoopen, modekleêren
Maken mof en intrigant
Vette hanzen, groote heeren;
Twintig leugentjes — een krant.
Van gebrek aan krakelingen
Maakt u de angst een hongersnood;
Praatjes maken menschen dood,
Die nog vrij door ’t leven springen;
Onbeschaamdheid maakt een nul
Nommer-éen in ’t wereldspul;
Lucht maakt kranken tot gezonden:
Edukatie maakt de honden,
De aapjes in de kermistent,
Bijna menschen van talent;
Onze tijd maakt diplomaten,
Filozofen, demokraten,
Van mijn kruier en mijn ‘Jan:’ —
Maar geen kist vol ridderstarren
Maakt van vijf-en-twintig narren
Ooit één knap, verstandig man.

(1849)

P.A. de Génestet (1829-1861)





vrijdag 1 oktober 2021

Hans Andreus • Eenvoudige semantiek

Het is ‘Week van het Nederlands’, en daarom deze week vijf gedichten over (de Nederlandse) taal. Als tweede het korte maar intrigerende ‘Eenvoudige semantiek’ van Hans Andreus.


Eenvoudige semantiek

Ik ben benieuwd naar,
maar ook bang voor,
het meervoud van bijvoorbeeld
stoelen.


Hans Andreus (1926-1977)







Adriaan Morriën • Babel

 •• In de ‘Week van het Nederlands’ vijf gedichten over (de Nederlandse) taal. Als eerste: ‘Babel’ van Adriaan Morriën, over taal die stilvalt. Ietwat woordspelerig — maar met twee mooie laatste regels.


Babel

De taal ontbladert en vergaat:
naamwoorden worden van hun stam ontdaan,
lidwoorden tot de vaderen vergaderd.

Werkwoorden zijn niet sterk genoeg
om deze stilte te weerstaan.

Bij noodwet wordt bepaald
welk zinsverband gehandhaafd blijft
op straffe van zijn ondergang.

Grote gebieden zijn verstomd,
ontvallen aan de waan
van vroegere betekenis.

Elk woord wordt radeloos vertaald
totdat het leeg geworden is.


Adriaan Morriën (1912-2002)





zondag 15 augustus 2021

donderdag 29 juli 2021

De beestjes zijn gaan vliegen

Het bourgondische gedicht Weerdschap van Warden Oom (zie onderaan) eindigt na de vrolijke opsomming van gerechten en wijnen nogal slapjes met de regels "Kruiske, bede en zonder liegen / zijn de beestjes nu gaan vliegen!" Het is eigenlijk nogal onduidelijk wat Oom hier precies bedoelt. Wat zijn die beestjes dan? De gasten van de weerd? Hun muizenissen die ze zonder liegen kwijt zijn na de copieuze maaltijd?
Ga je op internet zoeken naar de beestjes zijn gaan vliegen en variaties daarop, dan vind je eigenlijk alleen Vlaamse fragmenten van de eerste helft twintigste eeuw, en niet meer dan een stuk of vier - en van die vier zijn er drie van Warden Oom, opmerkelijk genoeg. Maar ook uit deze fragmenten wordt niet echt duidelijk waar de zegswijze nou precies voor staat. Waarschijnlijk zoiets als 'nu/als alles voorbij is' ... Wie het weet, mag het zeggen (in de comments onderaan).
Oprecht waar. Mensche moest er exempel op nemen. Als je dat bepeist. Artheur, dat heeft geslaafd en gewroet, geheel den liefelijken zomer, dat heeft nest bemaakt en gebroeid, misschien wel drie keers achtereen jongen bezorgd en geäasd, en, nu dat de beestjes gaan vliegen zijn en de Winter aan de deure staat, laten de moertjes Boergogne waaien. Ze 'n schuifelen wel niet meer, maar ze zijn los en vrij en ze repeteeren zoetjes hun zomerzang. Ze'n hebben maar voor hun eigen alleen meer te zorgen, én, kijk, Artheur, hoe ze daar zitten, zot achter elkaâr. (uit Mietje Mandemakers & Cie uit 1927, van Edward Vermeulen (de echte naam van Warden Oom).
Laat ons nu dus allemaal ons gewoon leventje herpakken en kijken naar de vliegmaseumen (sic, misschien vliegmachienen?) die door de lucht zoeven, al knarsetandend en naar de dorschduuvels (dorsmachines), die over de straatsteenen rodokkeren op weg van het eene boerenhof naar het andere. Laat ons luisteren naar de haans die kraaien en naar de menschen die kakelen, want de beestjes zijn gaan vliegen! (uit De Poperingenaar van 1 november 1931)
Uit een artikel uit De Stem uit België met de kop Warden Oom aan de West-Vlamingen over de Kempenaars, zo te zien over het gebrek aan voedsel in de Eerste Wereldoorlog:
Ten derde: de Kempische tevredenheid met eenvoudigen kost. — Jammer dat de plaats zoo beperkt is. Ik zeg alleenlijk dit: hier eten de menschen om te leven en bij ons vond men er al een cijfertje die leefden om te eten. Hier hebben de menschen een goede maag en bij ons vond men er een fractie die altijd met een ditje of een datje geplaagd zaten: buikpijne, hoofdpijne, tandpijne, scheuremond, zenuvvtjes - och ja, zenuwtjes - en een arme maag en geen eetlust, uitgezonderd om cremechocolade en pralinetjes uit te zuigen bachten de deuren. Nu, dat de beestjes gaan vliegen zijn, smaakt ons wel alles goed. Hadden we nu maar korteletten en schotelvleesch, we zouden er het vette deel niet van aan de katte gooien. Hadden we nu maar terwebrood, we zouden geen toten trekken, omdat het nog te zwaar is, nee'w', we zouden er in bijten tot over den neus. Wij bijten nu in veel zwaarders- en 't smaakt ook. Een lesse. Een zware lesse !

Het gedicht:
Weerdschap

Allemale welgekomen!
en aan tafel plaatsgenomen,
slaat een kruiske; doet een bee.

Pakt van ’t eerste een schepke mee,
’t noemt entreetje : ’t is goe meuge.
Drinkt Sauterne een ferme teuge.
v Oxtailsoep dan – of hoe ’t zij –
met Chateau Corbin erbij,

Terrebut is best genoten
met een glas Cerons begoten.
v Ossenspier in groentenblad
met Laroze of entwat.
v ’t Kieken moet er zijn als ’t foor is
met een glaaske Nuits Sint Joris.
v Taarten, ijsbak naar uw zin,
speelt het met wat schuimwijn bin!
v Nonnegoed en sneukeldingen
binst de flesschen openspringen,
sulfers, tabak, ’t lied erop;

Koffie, leute, zware kop.
Kruiske, bede en zonder liegen
zijn de beestjes nu gaan vliegen!

Warden Oom (1861-1934)
uit: Volkse verzen (1973)


goe meuge: goede kost
als ’t foor is: als het kermis is
ijsbak: bak ijs of ijstaart
nonnegoed en sneukeldingen: snoeperij, lekkernijen
’t lied erop: zang (en eventueel dans)
leute: plezier
zware kop: van de alcohol