= = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = =
* wikipedia
* dbnl
* gedichten
* god is een communist
In de groeve
In de groeve, in de kuilen,
Waar de doodsvijanden schuilen:
Mol en luis en tor en mier, -
In de grebbe, in de poelen,
Waar met onrustig krioelen
Leven land- en waterdier, -
In de vunzige loopgraven,
In der aarde vochte naven,
Waar het beest het beest verslindt, -
In de loensche gaten, stinkend,
Waar de grijze larve, krinkend,
De herrijzenis begint, -
In de stijgende kolommen,
Van der aarde diepe kommen,
Waar het loof blad rottend ligt,
En het ingeschoten koren
Wordt vernietigd en herboren
Op te schieten naar het licht.
In d'oneindige mansaarde,
In den moederschoot der aarde,
Haar loopgraaf en murwe schacht, -
In haar weeke schaamtedeelen,
Waar de levens levens telen
En in Dood geboorte wacht, -
Van de Neva tot de Memel,
Van de toppen naar den schemel,
Bij het Noord-Atlantisch land,
Van alomme komt te vloeien
Bij het aangestoken loeien
Van het juichende kanon
Bloed van Pruisen en Franzosen,
Bloed van mannenhart uit Posen,
Bloed uit purper Albion, -
Bloed van Serven en Croaten,
Bloed uit Saksen en der Staten
Overzeesche, Canada; -
Bloedstroom spuit uit vacht en wonden
Van de duizend menschen-honden,
Die elkander jagen na; -
Bloedstraal uit de bruine Turken,
Die bij de nachtvuren hurken,
Aan de rotten het geweer,
Bloedstraal uit de vlugge Franschen,
Stervend henen over schansen
Bij Belfort en St. Omer; -
Bloedstraal uit de blonde mannen,
Opgeroepen uit de bannen
Van het Duitsche vaderland; -
Bloedstraal uit de ope' strotten,
Bloedstraal uit de menschen-rotten
Van het witte Samarkand; -
Bloedstraal uit het groen Lithauen
Wil bevochtigen de gouwen
Van het brandend Belgium; -
Bloed en regen van bloedstralen
Kwam uit de lichamen dalen
Van het Britsch Imperium, -
Bij het laffe avond-gloeien
Paarse bloedzee kwam te vloeien
Over heuvel en vallei; -
In de slingerende strengen
Der bloedvaten die zich mengen,
Wordt de aarde roode brei: -
Want de bloedzee is gekomen,
Woud en heuvel worden stroomen
En de bergen staan gedekt, -
De oude aarde wordt verdronken,
De oude aarde ligt verstonken,
De oude aarde wordt verdrekt, -
Schemering komt afgezonken
Tot de velden, die vol stronken
Menschen liggen kort als kool: -
Uit de velden gaat opstijgen
Een verpestend adem-hijgen
Als uit rottende riool, -
En uit d'adem zelven rijzen
Misgeboorten, die aanwijzen,
Omtrekken van neveling; -
Deze hullen zich in mantels,
Drijven op de lucht in trantels,
Hun gestalten zijn gering,
En zij wiegen zonder steunsel,
En hun monden staan in kreunsel, -
Doode monden, stijfselblauw, -
En hun handen in om-waren,
Maken allerlei gebaren,
Alsof mond iets spreken wou; -
Maar zij kunnen niet, zij spreken
Als doofstommen met het teeken,
Vingervlugge in de lucht,
Buigen tot elkander, groeten
Met hun hoofden, want zij moeten
Spreken in een snelle vlucht; -
Van al wat zij wijzen henen
Op de gansche aarde, geene
Is er, die den tekst vertelt,
Want uit bloedig afgerukte
Membra, lillend en verplukte,
Is hun lichaam saamgesteld -
Weten niet meer, dat zij waren,
Eertijds, Serven of Hongaren,
Wezens uit Croaten-land,
Bouwers van het groen Champagne,
Inboorlingen van Germanje
Of het witte Samarkand; -
Bij hun nevelig herleven
Alle taal is opgeheven,
En zij zien elkander aan;
Ieder is, wat allen waren:
Franschen, Duitschers en Bojaren
En nu zijn zij opgestaan.
Wat zij waren, werd vergeten, -
Weten niet meer, hoe zij heet en,
Kennen nu geen vaderland, -
Weten dit alleen te zeggen,
Dat zij broeders waren, leggen
Op de schouders broederhand, -
Kussen elkaar's veege lippen,
Heffen droef de mantel-slippen; -
Hun gebaar is een geschrei
En hun oogen gaan te weenen
En zij donkren langzaam henen
Naar der aarde roode brei,
Naar de groeven, naar de kuilen,
Waar als doods-vijanden schuilen:
Mol en luis en tor en mier; -
Naar de grebben, naar de poelen,
Waar bij onrustig krioelen
Leven land- en waterdier;
Naar de vunzige loopgraven,
Naar der aarde diepe naven,
Waar het beest het beest verslindt; -
Naar de loensche gaten, stinkend,
Waar de grijze larve krinkend
Haar herrijzenis begint; -
Naar de stijgende kolommen
Van der aarde vochte kommen,
Waar het loofblad rottend ligt
En het ingeschoten koren
Wordt gespleten en herboren,
Op te schieten naar het licht;
Naar d'oneindige mansaarde
In den moederschoot der aarde,
Haar loopgraaf en weeke schacht.
Waar de dieren dieren telen
En den mensch geboorte wacht...
A. van Collem (1858-1923)
uit: Liederen. Deel 3. Opstandige liederen (1920)
• Speel het gedichtenspel
= = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = =
Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere dag een gedicht per mail.
Aan- en afmelden: http://high5.nl/minimalist/?l=laurensjzcoster
Geen opmerkingen:
Een reactie posten