= = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = =
* wikipedia
* 36 gedichten bij de Oost-Indische voyagie
In dit gedicht blikt Schouten terug op zijn kennismaking met de godsdienstige gebruiken van moslims en hindoes in Bengalen. Van de moslims heeft hij wel een gunstige indruk - ze geloven net als de christenen in de ene ware God - al blijft hij het betreuren dat ze zo misleid zijn door hun profeet. Daarover heeft hij lange gesprekken gevoerd met twee kooplieden, waarbij de partijen elkaar over en weer beklaagden omdat de ander de verkeerde profeet zou volgen. Schouten blijft fel tegen de islam, want ook al wordt Christus door de moren wel als een profeet erkend, hun belangrijkste profeet blijft toch Mohammed.
Van de hindoes begrijpt Schouten helemaal niets. Een volk dat koeien heilig acht en kleibeelden aanbidt, moet wel van de satan bezeten zijn. Toch is ook de hoop op hun bekering nog niet geheel verloren. Hij besluit dan ook met de bede dat hindoes en moren eens gered zullen worden.
Siet hier, mijn leser, het verwaende heidendom,
hoe jammerlijck verdoolt, hoe goddeloos en krom,
hoe vol van seltsaemheden
sijn dese volckeren in wonderlijcke seeden,
hoe gans verkeerdelijck is niet al haer bestier
en heidense manier.
Wij sien hier in dit klein doch wonderlijck verhael
der bruin inwoonders van 't lustige Bengael,
hoe dat de schandre moren
de leer des Alkorans gans kragtig kan bekoren
om vlijtich in te slaen dien weg, door Mahomet
den volcke voorgeset.
Wij sien hier in het kort de seeden van den moor,
die gans geen twijffel slaen of wandelen op 't spoor
daerheen dat alle menschen
die eeuwich hemels vreugt met hart en siele wenschen,
behooren hare coers ontwijffelbaer te slaen
om eeuwich te bestaen.
En heb ick niet gesien hoe dat sij menichmael
met een medogent hert en vriendelijcke tael
ons quamen te beklagen
omdat wij sogten soo dien Cristum te behagen
die, seiden sij, was een proffeet en stierf aen 't hout
en wier te veel vertrout,
doch haren Mahomet, dien man naer Godes geest,
die was op aerden hier de opperste geweest
van alle de profeten,
en daerom Gods profeet en bovenaen geseeten,
o, desen was haer heil en hooft, en ja dien man
die schreef den Alkoran,
het wetboeck van den moor, gans heilich en vol glans,
en wonder hooggeviert bij al de musulmans
daernaer sich reguleren,
doch die genoegsaem haer behoorden af te keren
door soo veel fabulen en grillen die het volck
trecken naer Plutoos kolck.
Wij sien hier oock in 't kort het wonderlijk bedrijf
en 't sporeloos geloof der heidense jentijf
en 't leven der benijanen,
hoe dolen hier, eijlaes, dees blinde Indijanen,
hoe heeft den satan hier het volck in sijn gewelt
en naer sijn hant gestelt.
Wat is, eijlaecij, den naturelijcken mens
daer lant en stat en volck genegen sijn ten wens
des satans heen te hellen,
als haren wandel tot dien sielverrader stellen,
wanneer den armen mens sijn Schepper niet en kent
en elders heen belent.
Ag arm ellendig volck, die 't schoonste lant bewoont
en nochtans uwen Heer dus ondanckbaerlijk loont,
Hij die uw heeft geschapen
is bij uw niets, en gij gelooft de moorse papen
en Baäls priesteren haer goddelose leer
en loochent uwen Heer.
Ag arm ellendig volck die koeijen heilich keurt,
waerheen heeft uw helaes den satan niet gesleurt,
wat sijn 't al viesevasen
en beuselingen daer uw bramenis van rasen,
al uwen ijver en is immer anders niet
dan sporeloos verdriet.
Ag arm ellendich volck die eeuwig heil verhoopt
en driftig daerom tot uw klaijgedrogten loopt
met tranen langs de wangen,
om daer voor uwe siel iets troostelijckx t' ontfangen,
't is immer al om niet en vrugteloos gebeen
voor uwen godt van steen.
Och, dat het onsen Godt beliefden uw eenmael
te redden van 't verderf, en dat die lieve tael
in uwe siel mocht kleeven,
"lck ben uw eenich heil, soeckt door Mij 't eeuwig leven",
Og, dat aen uw eens was dien Vredevorst bekent,
hoe haest waert gij gewent.
O Jesuw liefdensborn, o ware Godes Soon,
Gij die Uw selfs voor ons ten offer hebt geboon,
O, wilt oock eenmael, Here,
genadichlijck den moor en heidenen bekeren,
och, treckt haer hemelwaert, opdat Uw heerlijckheit
oock voor haer sij verbreit.
Wouter Schouten (1638-1704)
verwaende = op waanideeën berustende
seltsaemheden = eigenaardigheden
genoegsaem = krachtig
fabulen = verzinsels
Plutoos kolck = de hel
sporeloos = ontspoord, nergens op berustend
jentijf = heiden
benijanen = leden van de koopmanskaste in India
natuurlijcken mens = mens die zonder God leeft
Baals = van Baäl, afgod
viesewaesen = wissewassen, onnozelheden
bramenis = brahmanen
driftig = vurig
hoe heast waert gij gewent = hoe snel zoudt ge bekeerd zijn
= = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = =
Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere dag een gedicht per mail.
Aan- en afmelden: http://high5.nl/minimalist/?l=laurensjzcoster
Geen opmerkingen:
Een reactie posten