• vrouwenlexicon
• dbnl
• wikipedia
• damescompartiment
Wie zou de VSB-poëzieprijs krijgen als het terug 1918 was? Deze week aandacht voor vijf in 1917 verschenen bundels, toegelicht door een vakkundige jury, met aan het eind een publieksverkiezing van de beste bundel. Vandaag als vierde de bundel Nieuwe verzen van Annie Salomons (1885-1980, de enige vrouw onder de genomineerden), ingeleid door dichter Ingmar Heytze, die ook vijf gedichten uit deze bundel koos.
*
Salomons
De tijdgeest is een grillig spook. Honderd jaar voordat poëzie een veelvormig randverschijnsel werd, waarvan de felst verdedigde en meest bekroonde uitingen meestal ook het minst gelezen worden, was de dichtkunst… Ja, wat eigenlijk? 1917 was een wereldoorlogjaar, het jaar van de Februarirevolutie en tevens het jaar waarin de Nederlandse Spoorwegen ontstond. In Utrecht werd de eerste vrouwelijke hoogleraar aangesteld. Het was, zoals Jules Deelder dichtte over een andere tijd, ‘een wereld die van kwesties aan mekaar hing’.
De bundel Nieuwe verzen waarmee Annie Salomons (1885-1980) een gooi naar de VSB-prijs van dat jaar had kunnen doen, had wat dat betreft net zo goed tien jaar eerder of later kunnen verschijnen. De gedichten gaan over de binnenwereld, niet over de tijd waarin ze werden geschreven. Ze hebben naar vorm en inhoud ook vrij weinig te maken met wat later belangrijk werd gevonden aan de poëzie uit die tijd. We hebben het toch over het jaar nadat Nijhoff en Van Ostaijen debuteerden.
Nee, vernieuwend zijn de Nieuwe verzen niet. Ze zijn wel verrassend leesbaar, ook na honderd jaar nog, en dat kunnen we niet zeggen van al haar tijdgenoten.
Salomons is in 1917 al een gearriveerd dichter – ze is al vele jaren lid van de Vereniging van Letterkundigen, heeft in tal van tijdschriften gepubliceerd en diverse bundels op haar naam. Haar lyriek is die van de vrijgevochten vrouwenziel die in de romantische liefde de verlossing vindt. Alle gedichten in Nieuwe verzen gaan zwanger van verlangen, maar zitten tegelijkertijd strak ingesnoerd in hun corset van metrum en rijm. Leg daar haar Herinneringen van een onafhankelijke vrouw, gepubliceerd onder de naam Ada Gerlo, naast. Herlees dan het gedicht ‘Laatste groet’, en besef dat het helemaal niet zo’n gek idee zou zijn als Annie Salomons daadwerkelijk die VSB-prijs 1917 won.
Ingmar Heytze
Laatste groet
Laat ons stil en zonder tranen
Scheiden nu de avond daalt,
Die het purper onzer wanen
Droef tot bleekend grauw vervaalt.
Laat ons scheiden.... nieuwe banen
Liggen versch voor ons bepaald.
Geef mij nu je sterke handen
In een laatsten, vasten druk.
'k Hield ze lang als de onderpanden
Van een veilig, lief geluk....
Onvree sloeg als glas de handen,
Die wij zorgzaam voegden, stuk.
Laat ons nu als vrienden scheiden,
Nu ons 't laatste licht verlaat,
't Zelfde heil verwachtend beide,
Vonden beide pijn voor baat.
't Leven zal ons verder leiden
Naar zijn eeuwge wet en maat.
Voorbij
Verleden jaar was je nog niet gekomen,
En nu ben je al weer weken weggegaan.
Het scheen, je zou je léven van mij droomen,
En nog geen jaar heb je mij na gestaan.
Je kwam als stormwind, jong en frisch en nukkig,
Je mond was zengend in mijn huivrend haar,
En 'k borg mijn hoofd zo wonderlijk gelukkig
Weg aan je borst, als kenden wij elkaar.
Ik had je lief; maar op je onstuimig vragen
Zei wijsheid "neen," voordat mijn hart het wist.
En strak-verborgen heb 'k mijn heil gedragen,
Door lichte nachten en door drukke dagen,
Mijn droom-van-liefde nooit door jou gegist.
Ik had je lief, maar zware, stukke woorden
Kerfden een scheiding tussen jou en mij,
Neen, 't kon niet zijn, dat ik je ooit behoorde,
Dat mijn verbleekte jeugd jouw opgang stoorde...
Ik had je lief, maar zei slechts wijze woorden.
Zoo dreef de laatste, lieve waan voorbij.
Zwervers
Twee zwervers door de landen van het leven,
Soms met een lach, meest met een matte pijn;
Twee wankie zielen, rijk-begaafd in schijn,
Maar 't onontbeerlijkst was hun niet gegeven.
Zij zag zijn voeten wond, zijn lippen bleek,
En heeft hem zacht gewasschen en verbonden,
En wijl zij vreemd en stil-ontroostbaar leek,
Hebben ze woordenloos elkaar gevonden.
En éenen lichten avond lag zijn hoofd
In haren schoot en streelde hij haar handen,
En éenen avond hebben zij, gestranden,
Wien 't wisslend zoeken alles had geroofd,
In levens schoone heiligheid geloofd.
Maar met den ochtend zijn ze weer gegaan,
Twee moede zwervers door het wijde leven,
En van hun teerheid is alleen gebleven
De ijle weemoed om een schoonen waan.
Na het feest
Ter eene en ter andre zij
Ging een geleider sterk en jong;
Nóg in haar hoofd met ijl gevlei
De walsmuziek verleidlijk zong...
En de eene sprak in stil betoog,
En de ander luid, met sterken klem,
En tusschen hen, heel ijl en hoog,
Met lach en teerheid, hare stem.
Toen bood haar, in één zwaren blik,
Elk zijn geheim van blij verdriet;
Zij wendde de oogen, blind van schrik,
Maar de een wist van den ander niet.
Want niets verbrak de vaste klem,
Of stoorde 't durend strak betoog,
Een vraag, — een lach, — en dan haar stem,
Die zingend doorsprak, ijl en hoog.
Maar bij het bleek lantarenlicht,
Ten eenë en ten andren kant,
Zag ze in een glimp een star gezicht,
Met feilen wanhoopsblos gebrand.
Haar hart borg, als in stillen schrijn,
Hun beider ongezegde leed;
Maar snijdend striemde de oude pijn,
Dat geen háár kilheid wijken deed.
Renuntiatie
Toen stierf de dag; en in het grijze licht
Zaten wij samen, met geklemde tanden;
En wiste' elkanders treurige oogen bránden
Op ons door schemer vaag omhuifd gezicht.
Het duister groeide; en in eenzaamheid
Voelden we fel ons wreed ontberen schrijnen.
Met bittren smaak herproefden we oude pijnen,
En raadden 't zwaarder leed, dat ons nog beidt,
Maar toen de nacht de kamer had gevuld,
Was 't even, of de wanhoop uit zou breken,
En of uw edel, dagenlang geduld
In scherp verwijt zijn hunkering móest spreken,
Dagend ten oordeel mijn onnoozle schuld.
Maar, plots u richtend als een paard ten strijd,
Braakt gij de stilte met een snel geruchten;
En 't licht, dat vlamde, deed vergeefsche spijt
En al ons bang-getroebeld weiflen vluchten.
Wij stonden recht in klaterenden schijn,
En vragend zocht ik uw verwachtende oogen;
En zwijgend peilden we; en zwijgend wogen
Wij wil en weigring; — troost en doove pijn.
Toen hebt gij even, stil uw hoofd gebogen,
En 'k wist, dat alles droef en schoon zou zijn.
• Leest allemaal de Onze Taal. Of Zone 5300.
= = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = =
Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere dag een gedicht per mail.
Aan- en afmelden: http://high5.nl/minimalist/?l=laurensjzcoster
Geen opmerkingen:
Een reactie posten