dinsdag 31 januari 2017

Max Dendermonde -- Gevaarlijk leven

= = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = =

wikipedia
dbnl
schrijversinfo
in memoriam

watersnoodramp






Gevaarlijk leven

Eens, in drieënvijftig, een februaridag
op de kust van Gibraltar, na maanden van ver reizen,
nuchter en dronken door rampen en paradijzen,
was het dat ik op zee drie waterhozen zag,

klassieke zuilen, leven en dood, en ik dacht:
ik wil niet meer naar mijn laagland van onderwijzers,
palen en perkjes, theedrinkers en overpeinzers.
Toen stevende de stuurman krijtwit op mij af:

de marconist heeft Holland aan de lijn, de dijken
in Nederland zijn op honderd plaatsen gebroken
door een storm waarvan je nooit eerder hebt gehoord.

’s Nachts al voeren we naar Rotterdam en een rijke
onstuimige golfslag bracht ons de boodschap over:
er is een ramp daar, daar zijn we thuis, meer dan ooit.


Max Dendermonde (1919-2004)
uit: Soms een paar uur van tweezaamheid (1987)






• Speel het gedichtenspel

= = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = =
Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere dag een gedicht per mail.
Aan- en afmelden: http://high5.nl/minimalist/?l=laurensjzcoster

Tijl Nuyts -- Safra

= = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = =

voorproefje
recensie
polis










Safra


het tetragrammaton licht op in het duister
zon breekt als een stralend mes in onze ogen

onder de trompetboom drinken we zwart vocht
en lezen boeken vol mensenproza
de tijd is een tumor die de taal in een hoek drukt

ik zal jullie vertellen wat ik gisteren zag
vanuit mijn zetel van bruine skai, in de schaduw van de ficus:

een kleuter-krijger liep over het hete asfalt de rotonde op
en slalomde tussen de auto's

toen hij stilstond op het riooldeksel was de straat leeg
het ene moment stond hij gewoon naast de brievenbus en de kriekelaar
het volgende werd hij opgegeten door papier

(het klinkt raar, ik weet het, maar zo ging het):

boodschappenlijsten, doktersvoorschriften, boeken over ibn 'arabi
werden aangeblazen door de lome wind en drukten zich op zijn
zomerarmen, -benen, -schouders, -hoofd, -romp, -handen, -voeten;
de bladen bezetten zijn lichaam met kleur en lastlijn

de kleuter-krijger werd volledig gemummificeerd

toen het oud papier even later wegwaaide
was de kleuter-krijger verdwenen


Tijl Nuyts (1993)
uit: Anagrammen van een blote keizer (2017)






• Speel het gedichtenspel

= = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = =
Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere dag een gedicht per mail.
Aan- en afmelden: http://high5.nl/minimalist/?l=laurensjzcoster

zondag 29 januari 2017

Ester Naomi Perquin -- Een troost

= = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = =

wikipedia
kb
website
dichter des vaderlands
leest voor








Een troost

Mocht het helpen: we bestaan massaal niet. Kijk naar zomers
die nooit overgaan, roestvrijstalen keukenmessen, daarnaast
bewegen we getalenteerd, feilloos in het niet-bestaan.

Er is geen sprake van, dat valt eenvoudig aan te tonen.
Wij hebben A) geen tijd en B) geen materiaal.
We leven tussen de bepaling van een plaats
en een gedachte.

De duur hiervan is puur geluk. We zijn gemaakt, we
vielen te verwachten. In deze tuin, achter de ramen,
woekert de klimplant, pikken veren driftig
beestjes van een bast, zwelt het fruit.

En wij bestaan niet, kunnen bewijzen niet te bestaan.
De boom, de zee, de roos – elk woord dat past
loopt uit, hervormt zich mettertijd.
Wat groeit, groeit roekeloos.

Wij kennen de plaats noch de gedachte, zijn
het mooiste godsbewijs: in onze ogen
zie je de lengte van dagen,
in onze kamers de afwezigheid.


Ester Naomi Perquin (1980)
uit: Meervoudig afwezig (2017)







= = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = =
Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere dag een gedicht per mail.
Aan- en afmelden: http://high5.nl/minimalist/?l=laurensjzcoster

Hanny Michaelis -- Op zondag

= = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = =

wikipedia
dbnl
Verzamelde gedichten
wat gedichten
vrouwenlexicon







Op zondag ...

Op zondag is de stad een groot aquarium.
Het licht stroomt er als vuilgeel water binnen.
Langs het verflenste wier van parken
en onverschillige plantsoenen
zwemmen de mensen als verdwaasde vissen rond
tussen de vale huizenriffen
door scholen kinderen omstuwd.

Met bolle ogen happen zij naar lucht,
snakkend naar de bevrijding die zij haten:
het schrikbeeld van de maandagmorgen,
gekromd van plichtsbesef en wit van zorgen.


Hanny Michaelis (1922)
uit: Water uit de rots (1957)








Met korting naar Poetry!


= = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = =
Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere dag een gedicht per mail.
Aan- en afmelden: http://high5.nl/minimalist/?l=laurensjzcoster

donderdag 26 januari 2017

Hannah van Binsbergen -- Kwaad gesternte

= = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = =

interviewtje vpro
Kwaad gesternte
vsb-prijs 2017
poetry
voorproefje Kwaad gesternte







Kwaad gesternte

Het is woensdag en ik mag een harnas kiezen dat geweld
op afstand houdt, in alliantie met de Vijanden van Vernedering.
Als ik mijn benen weer bij elkaar doe, word ik moeier en moeier;
ik kan wachten in mijn wapenrusting of het rokje dat hij mooi vond, hij
zal niet komen. Ik bijt hem, hij moet het afleren.
Als ik mijn ogen open is alles verloren, dan moet ik meegaan
naar het gat in de geschiedenis. Van alle marsen die jullie kunnen
lopen, jullie die ik mijn broeders noem, waarom is er niet één
die niet vooruitgaat?

Ik kan niet kiezen. Mijn vrienden willen mij niet helpen en mijn vijand
die een vaste vorm begint te krijgen aan de randen van mijn angsten
spreekt bemoedigende woorden.
Hebben jullie wel eens aan het kwaad gedacht dat in de situatie schuilt?
Het harnas dat ik kies zal hopelijk mijn geur verhullen.
Als ik mijn benen bij elkaar doe, is alles verloren.
Mijn harnas klinkt me vast aan dit moment, waar iets herinnerd
en iets beloofd wordt en dit gesternte staat boven mijn hele generatie.

Ik heb weinig hoop zonder jullie, maar jullie geven me niets
wat ik niet snel en zo vernederend zacht moet laten gaan,
jullie die ik mijn broeders noem, een droom
die het dagelijks leven stuk kan slaan, is dat
waarom we vooruitgaan?
Zolang ik niet mijn ogen open, lig ik in zijn armen.


Hannah van Binsbergen (1993)
uit: Kwaad gesternte (2016)






• Speel het gedichtenspel

= = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = =
Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere dag een gedicht per mail.
Aan- en afmelden: http://high5.nl/minimalist/?l=laurensjzcoster

Anne Vegter -- Materiaal voor schedelboog, lijn van borst, fallus of kont uit vloeibare klei

= = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = =

kb
paar gedichten
wikipedia
dideva







Materiaal voor schedelboog, lijn van borst, fallus of kont uit vloeibare klei


Je makersbewegingen over het breekbare, natte binnenste-
buiten raakten mijn vormen jouw tong aan, openden je mond

in mijn roos, we bedreven lovescience met de modderige maten
van mijn kleivrucht. Kijken is pijnloos nadoen. Toen ik wilde weten

wat je vingers weten legde je verhitte dingen in ons bed. Je zei:
‘Dickrider, Tietenvaas, Models, Fallen Woman en wij.’ Ik zei:

'Mooie Mensch, Flame, Potential Stillness en wij, sloeries van klei.'

(27 augustus 2016, bij de opening van de tentoonstelling Sexy Ceramics,
in keramiekmuseum Princessehof)



Welkom in Nederland

Iemand zei geschiedenis zoekt naar evenwicht.
De tellingen hebben ons overtuigd:
mensen en mogendheden in ongelijke mate.
Nu lopen de cijfers langs de wegen van Europa
vol speeksel, vol tranen, vol dringende verwachtingen.
En waar zou jij op hopen als je verhaal, je land,
je stad, je monument, je berg, je dorp, je eer,
je school, je huis, je deken, je matras,
je nachtrust dagelijks aan stukken werd gerukt?
Geschiedenis vindt evenwicht, maar niet vanzelf.
En onze harten slaan de tijd, beng, beng,
om het logeermatras te kloppen.

(7 september 2015, bij de vluchtelingencrisis)


Anne Vegter (1958)
uit: Wat helpt is een wonder (2017)






• Speel het gedichtenspel

= = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = =
Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere dag een gedicht per mail.
Aan- en afmelden: http://high5.nl/minimalist/?l=laurensjzcoster

dinsdag 24 januari 2017

Peter Verhelst -- Vaas

= = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = =

wikipedia
dbnl
website
regisseur
poetry








Vaas

Kun je een vaas haar breekbaarheid verwijten
of een hand het breken van de vaas?
Misschien is het zo bedoeld
dat de vaas de hand op zich af zingt
zodat de hand niet kan weerstaan,
hoewel de hand weet dat hij slaat
en in de vaas al scherven zingen
voor ze zijn ontstaan.

Waarom zou de hand verlangen naar een vaas
die, als een hals, zich uitstrekt naar de hand
die haar wil slaan? En waarom wil de vaas
haar scherven naar de oppervlakte zingen
zodat de hand haar niet langer kan weerstaan?

Misschien droomt de vaas wel van de hand
een roos te maken, wil de hand op zoek gaan naar de vaas
om eindelijk de scherf te vinden
waarmee hij rozen uit zijn eigen pols kan slaan.


Peter Verhelst (1962)
uit: Koor (2017)






• Speel het gedichtenspel

= = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = =
Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere dag een gedicht per mail.
Aan- en afmelden: http://high5.nl/minimalist/?l=laurensjzcoster

maandag 23 januari 2017

J.H. Leopold -- 4 kwatrijnen

= = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = =

kb
wikipedia
dbnl
coster-huis
letmus
Oostersche kwatrijnen op Facebook







De draden van uw wil zijn thuisgebracht
bij anderen dan bij uw zwakke kracht;
plan en gebeuren zijn als dobbelsteenen:
in uwe hand wel maar niet in uw macht.

•••

O roes der jeugd, toen ik mij moest vergapen
aan niets en was als blind en doof geschapen;
ik leefde in dommeling van zinsbedrog,
ik ben ontwaakt en nu moet ik gaan slapen.

•••

Kom tot mij, tot mijn hart, dat trilt als loover,
vaag weg den angst en al zijn voorgetoover;
ik zeg, ik zeg U, ik weersta niet meer,
o God, laat mij niet aan mijzelven over!

•••

De tijd maakt vaal, onooglijk en krom
en breekt er alle kracht en brengt ze om;
ik riep: is er iets triesters dan de dood?
het klonk: de ouderdom, de ouderdom.


J.H. Leopold (1865-1925)
uit: Oostersch (1924)







• Speel het gedichtenspel

= = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = =
Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere dag een gedicht per mail.
Aan- en afmelden: http://high5.nl/minimalist/?l=laurensjzcoster

Laurens Jz. Coster

• Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere werkdag een gedicht per mail (sinds 1998).
• Aan- en afmelden: http://high5.nl/minimalist/?l=laurensjzcoster
• Ook op Facebook en Neerlandistiek.nl
Contact




zondag 22 januari 2017

Robert Anker -- Seigneur?

= = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = =

in memoriam

kb
wikipedia
dbnl
wat gedichten
querido






Seigneur? (3)

Dit is het laat seizoen. Mijn boom
draagt van zijn bloei de vruchten,
maar geen plof in gras die ruimte
maakt, bereikt mij achter het glas.
Ik dacht toch wel dat ik het was.

Het is voorbij. De dagen zijn op orde.
Herinnering zwerft als ziekte door het huis
(witte zeilen, blauwe zee, jij!).
Bemost is het balkon, mijn oog
komt tot de rand, keert naar binnen.
Voortaan is het zondagmiddag.
De heer ziet onze tranen niet.
Luchtreclame ronkt af en aan
met een boodschap voor de buren
die de luiken trillen doet.
Ik ga de trap af. Met mijn voet
schuif ik de folders in een hoek.
Daar zit geen reis bij die ik zoek.

Het is donker in het souterrain.
Ik sleep mijn leunstoel naar het raam.
Water ruist in buizen om mij heen.
De tuin is groen. Zo was het vroeger.
Ik oefen dus voor oude man.
De bel staat af. Ik hef mijn glas.
Adieu, ik schrijf nog wel.


Robert Anker (1946-2017)
uit: Van het balkon (1983)






• Speel het gedichtenspel

= = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = =
Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere dag een gedicht per mail.
Aan- en afmelden: http://high5.nl/minimalist/?l=laurensjzcoster

vsb-prijs 1916 -- overzicht

Uitslag: De vsb-prijs 1916 is gewonnen door Paul van Ostaijen, met 46% van de stemmen. Tweede werd Martinus Nijhoff (31%), derde en vierde ex aequo C.S. Adama van Scheltema en Aart van der Leeuw (8%), en laatste P.C. Boutens met 7%. Download hier het e-book met alle geselecteerde gedichten en de juryrapporten.
-------------------------------------

Wie zou de VSB-poëzieprijs krijgen als het terug 1917 was?

In januari besteedden Laurens Jz. Coster aandacht aan vijf in 1916 verschenen bundels, toegelicht door een vakkundige jury. De winnaar werd gekozen in een publieksverliezing.

Zingende stemmen van C.S. Adama van Scheltema
Herscheppingen van Aart van der Leeuw
De wandelaar van Martinus Nijhoff
Music-Hall van Paul van Ostaijen
Lente-maan van P.C. Boutens

Het e-book (pdf) met alle inleidingen en alle geselecteerde gedichten kunt u hier downloaden. De vormgeving is van Studio Het Mes.















-------------------------------------

• Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere werkdag een gedicht per mail (sinds 1998).
• Aan- en afmelden: http://high5.nl/minimalist/?l=laurensjzcoster
• Ook op Facebook en Neerlandistiek.nl
Contact


Robert Anker -- Heimwee naar de eerste woorden

= = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = =

in memoriam

kb
wikipedia
dbnl
wat gedichten
querido






Heimwee naar de eerste woorden

De muze kent misschien geen babel maar ze kende mij
ze toetste met haar vingertoppen woorden in mijn stel
gewone woorden losgetikt uit wat ineens bestond: de taal
akker beekje ochtend straatweg wind een koelte ruisend
kwam het aan ik stond bij het raam het licht was zuidelijk
het werden deuren naar een naastebije wereld die uitsluitend
in de sponning van die woorden kon bestaan het wonder
bleef duren tot voorbij de stem van moeder die mij riep
de muze riep ik werd herkend op stel en sprong naar binnen.


Robert Anker (1946-2017)
uit: Heimwee naar (2006)






• Speel het gedichtenspel

= = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = =
Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere dag een gedicht per mail.
Aan- en afmelden: http://high5.nl/minimalist/?l=laurensjzcoster

zaterdag 21 januari 2017

Robert Anker -- Terwijl hij

= = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = =

in memoriam

kb
wikipedia
dbnl
wat gedichten
querido








Terwijl hij
en na zijn werk
van 7 tot 6 bij een baas
zaagsel in zijn haar
moest hij een uur op de fiets
maandag tot en met vrijdag
zes jaar lang

Dat Joyce toen al
en Kafka stierf
Musil schreef het centrum uit de wereld
Dat Proust de nieuwe eeuw begon
met de herinnering

Dacht hij aan de toekomst
langs de geurende berm
de sneeuw in januari
de schemering in de herfst
of dacht hij
op weg naar de avondschool
door de innige dorpen
de dampende velden aan niets
of aan de tekenles
of aan het meisje voor het lage huis
met het witte konijn op haar arm

Terwijl hij dat allemaal deed
volbracht hij zichzelf

Masturbeerde hij 's nachts
Sliep hij dan alleen in een kamer

Niemand die het nog weet

Hij fietste door het avondrood
en dacht aan de toekomst
of dacht aan het meisje
en niets daarvan dat hij zich later nog
herinnerde


Robert Anker (1946-2017)
uit: In het vertrek (1996)






• Speel het gedichtenspel

= = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = =
Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere dag een gedicht per mail.
Aan- en afmelden: http://high5.nl/minimalist/?l=laurensjzcoster

vrijdag 20 januari 2017

vsb-prijs 1916 -- P.C. Boutens

= = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = =

dbnl
wikipedia
kb
bwn
gedichten






Wie zou de VSB-poëzieprijs krijgen als het terug 1917 was? Deze week aandacht voor vijf in 1916 verschenen bundels, toegelicht door een vakkundige jury, met aan het eind een publieksverkiezing van de beste bundel. Vandaag als laatste Lente-maan van  P.C. Boutens, ingeleid door Coster zelf, die ook zes gedichten uit deze bundel koos.

*

Als er in het eerste kwart van de vorige eeuw iemand aanspraak kon maken op de titel ‘dichter des vaderlands’, dan was dat ongetwijfeld P(ieter) C(ornelis) Boutens (1870-1943). Zijn werk werd zeer gewaardeerd, en enkele van zijn boeken haalden enorme oplages. Zijn veelgeroemde bewerking van de Beatrijs, bijvoorbeeld, beleefde bij zijn leven al 33 drukken (inmiddels zijn het er 49). Daarnaast was Boutens ook wel wat je nu een bobo zou noemen: hij was betrokken bij de oprichting van de Vereniging van Letterkundigen en werd daar later voorzitter van, en vervulde functies bij twee letterkundige fondsen. Bovendien had hij (ook als gevolg van zijn leraarschap op een elitaire kostschool) contacten in de betere kringen.

Of hij ook daadwerkelijk tot dichter des vaderlands zou zijn benoemd, is nog maar de vraag, want Boutens was homoseksueel (hij woonde met zijn als ‘huisknecht’ vermomde partner aan een statige laan in Den Haag), en in die tijd was dat wel een punt. Genoeg punt, naar men zegt, om hem een verdiende ridderorde te weigeren – maar hij schreef wel het (volgens velen nogal onbegrijpelijke) gedicht ter gelegenheid van het huwelijk van Juliana en Bernhard, in 1937, dat in een enorme oplage verspreid is geworden geweest.

Eenentwintig jaar eerder verscheen zijn bundel Lente-maan. Het was niet zijn succesvolste – slechts een keer herdrukt – en ook niet zijn best ontvangen werk. Een bespreking repte van “nevels, te ijl om te vatten of eindeloos verglijdende ondoordringbaarheden rond meestentijds onzichtbaar blijvende bergtoppen” en “damp-verdichtingen, waarachter het vlies-dun vliegtuig van zijn zelfgenoegzaam lied niet meer te volgen is”. Dat is beeldend gesproken, maar wel een beetje overdreven, want hoewel hedendaagse ogen zeker zullen moeten wennen aan de gedragen formuleringen en de wat plechtige bewoordingen, is de boodschap goed te volgen. Boutens zoekt het hogere, het zuivere en het geestelijke, maar hij laat de lezer niet alleen achter op het pad omhoog, en leidt hem naar een wereld der ideeën waar “smart en vreugde slechts aspecten zijn van een zelfde liefdesgemeenschap – die leven en dood omvat”. En dat die hoge wereld dan voor sommigen inderdaad vol “nevels , te ijl om te vatten” is … nu ja, dat is dan maar zo.

Raymond Noë

*
Dit is ter goede wake het goede lied
Dat houdt den waker wakker en wekt d' ander niet.

Te luistren naar het kloppen van beminde hart,
Lied nooit beluisterd, nooit meer met éen geluid verward.

Want alle harten kloppen anders met andren slag,
Maar ieder hart klopt eender tot zijn laatsten dag.

God maakte zooveel tonen als er harten zijn,
Dat wij elkaêr herkennen door dezen veegen schijn.

Dat wij elkander weten nu en voorgoed
Aan 't onmiskenbaar zingen van het donker bloed.

Want alle bloem verwelkt en alle schoon valt af,
En heel de wereld is een licht en bloeiend graf.

Maar alle harten kloppen hun eigen donkren slag,
En ieder hart klopt eender tot den laatsten dag.


Ik peins - mijn hart erkent het niet -
Hoe alle wezen eenzaam is,
Hoe uit bezit en uit gemis
Dezelfde moeheid overschiet,

Die van al wat zij heeft doorkend,
Die van al wat zij heeft begeerd,
Haar grondeloozen glimlach keert
Naar doods onpeilbaar donkren wand...


En nu - ik ben niet meer alleen...
O bovenwezenlijk bedrog:
Gij zijt hier niet, gij zijt hier toch.
Daar dauwt door 't slui'rend lichtgeween

Een heller tegenwoordigheid:
Een blind onzienelijk gezicht
Klaart uit de zee van sterrelicht -
En geene vrees of gij het zijt,

Die dus verroereloosd beroert
De wellen dezer donkre mijn
En keert in levende fontein
Wat diep en lichtloos lag gevloerd -

En wat ik onbewijsbaar dacht
En onuitsprekelijk verbeurd,
Breekt spraakloos uit en bloeit en geurt
Als witte rozen in den nacht.


Kussen van uw lippen en uw oogen,
Zachte daden uwer handen,
Zooals koele wateren getogen
Door de tuinen dezer landen,

Drenken in onmiddellijk bevloeien
's Harten diepste wortelcellen,
En naar een oneindig openbloeien
Gaat de siddrende aandrift zwellen, -

Een geluk als nieuwe wijn geschonken,
Waar de schijnen dood en leven
Schaduwloos in liggen wegbezonken,
En daar is alleen gebleven

Aandacht waar al donkere geruchten,
Aller namen duizendtallen,
Welke blaadren en onrijpe vruchten,
Tot verglansde stilte vallen.


Ik weet, nu zet
Uw schoone deemoed in haar avondlijk gebed,

En viert Gods uur
Op de verstilde stemmen zijner heilige natuur,

En peinst zich uit
In al de zoete klagen die de wind verluidt,

En schikt haar beê
In 't ingetogen ruischen van de vrome zee,

En telt ten snoer
De sterrepaarlen spranklend over hemels vloer,

En wijlt bekoord
In zwijgende aandacht die zich voelt verhoord

En nieuw en sterk
Tot haar klein aandeel in Gods ondoorgrondlijk werk.


In diepen duizel
Te hel voor peilen
Staan van weêrskanten
De afgronden open:
Spiegels van oogen
Waarin verijlen
De blikken die ze in
Elkander doopen...

Elk stralend antwoord
Brengt feller vragen:
In lichte bloemen
Naaktlichte harten
Wier vlotte luisters
Voor luisters vagen,
Nu lavend glanzen,
Dan flitsend smarten...

Wat vleuglen dragen
Dit bijster zweven,
Wat broze bruggen,
Maanregenbogen,
Tusschen de kolken
Van dood en leven,
Van lokkende onmacht
En alvermogen?...

Ik luik mijn oogen:
Daar was een morgen
Zoo hoog en heilig
Als kort van duren:
Ik zie zijn oogen
Mij nog verborgen
De veilige opvaart
Door hemels vuren...

Ik luik mijn oogen:
Daar was een avond
Zoo wijd en innig
Na troostloos zwerven,
Die mij zou bedden
Voorgoed gehavend
Met al de dingen
Die lijdlijk sterven...




• Speel het gedichtenspel

= = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = =
Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere dag een gedicht per mail.
Aan- en afmelden: http://high5.nl/minimalist/?l=laurensjzcoster

woensdag 18 januari 2017

vsb-prijs 1916 -- Paul van Ostaijen

= = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = =

wikipedia
dbnl
nagelaten gedichten
deel uit 'Bankroet Jazz', naar een scenario van Van Ostaijen



Wie zou de VSB-poëzieprijs krijgen als het terug 1917 was? Deze week aandacht voor vijf in 1916 verschenen bundels, toegelicht door een vakkundige jury, met aan het eind een publieksverkiezing van de beste bundel. Vandaag als vierde Music-Hall van  Paul van Ostaijen, ingeleid door dichter Dirk Vekemans, die ook vijf gedichten uit deze bundel koos.

*

In het rijtje genomineerden voor de vsb-prijs 2016 heb je met Music-Hall van Paul van Ostaijen allicht een winnaar beet. Tenzij wandelaar Nijhoff er nog mee lopen gaat, ook daar valt nog mee te leven. Toch: geen prijs voor PvO, dan geeft geen Vlaming nog een cent om al dat vsb-gedoe. Want een 'dichter' in Vlaanderen dat is óf Van Ostaijen óf Gezelle. En met zijn al te vroege dood is hij helemaal voor eeuwig dé Dichter van Vlaanderen.

“Niet ik ben ongewoon, maar wel mijn levenslot”, staat er te lezen in zijn debuutbundel Music-Hall. Als inzicht in de eigen lotsbestemming kan dat tellen. Paul van Ostaijen (1896-1928), geboren en getogen – als Nederlander want zijn vader was dat – in Antwerpen, was van jongsaf iemand die zich ‘niet kon voegen’. Zijn korte leven was dan ook een ware werveling. Tot tweemaal toe van school gestuurd, gaat hij in 1913 maar werken als klerk aan het stadhuis. Tijdens de oorlog zien we hem als overtuigd flamingant partij kiezen voor het activisme, en om nadien zijn straf te ontlopen vlucht hij naar Berlijn. In 1921 krijgt hij amnestie en keert terug naar België, waar hij in 1922 ook de Belgische nationaliteit krijgt. Van Ostaijen groeit uit tot de exponent van het modernisme in Vlaanderen, zijn eruditie en ‘mee zijn’ met zijn tijd kent hier te lande zijns gelijke niet. Dat men hem niet volgen kon, draagt met dat activisme bij aan zijn uiteindelijke isolement. In zijn laatste jaren doet hij tuberculose op, toen meestal nog een lijdensweg naar de dood, en sterft, vereenzaamd in een sanatorium bij Dinant, in 1928 aan de gevolgen van zijn ziekte.

Bij zijn verschijning in 1916 sloeg de debuutbundel van de twintigjarige van Ostaijen niet in als een bom. Daarvoor waren er toen teveel echte bommen in omloop. En er was niet veel om in te slaan: de Vlaamse cultuur ging nog te zeer gebukt onder het juk van de Franstalige macht. En de bundel was allicht ook, dat mag gezegd, te onevenwichtig van kwaliteit.
Recensies in studentenbladen van bevriende flamingantische intellectuelen hadden wel oog voor het erg vernieuwende karakter van de teksten in deze bundel. Geen hoogdravend epigonisme van de fin-de-siècle-poëten, maar een eerste aanzet tot grootstadslyriek in herkenbare taal. De dichter als persona wordt opgevoerd als een fantast en een poseur, maar ook als een kwetsbaar mens die bedrogen word door zijn geliefde, die eenzaam door de straten zwerft. In de wereld van de kino en het cabaret vindt hij troost, en kan hij opgaan in de heel erg tijdelijke roes van het gemeenschappelijk gevoel van levensvreugde. In de eerste twee delen (de cyclus 'Music-Hall' en 'Verzen voor de prinses van Ji-Ji) is alles programmatisch opgebouwd rond die thematiek van verlies en vlucht in het nieuwsoortige vermaak. Het opent met een wervelende beschrijving van het vitalistisch feest en loopt vast in de treurnis om de ongelukkige liefde, de vroege herfst van een valse, tweede lente, de geliefde bij haar intrede in November. Thematisch en qua taalgebruik erg vernieuwend, maar deze poëzie maakt zich met soms pijnlijke scheuren los van de lamentabele praktijk der Vlaamse Letteren.

Maar het derde deel 'Diverse verzen' laat heel die opbouw voor wat ze is, en daar komt, naar mijn aanvoelen, de geheel eigen stem van PvO ver boven het stedelijk geroezemoes en de dichterlijke clichés uit. Het ene na het andere hoogstandje volgt, van eenvoudige, maar verbluffend beklijvende lyriek. Het is alsof de jonge meester dacht: tja het kan zo, of ja, ook zo, maar eigenlijk is het simpel hoor. Kijk, zo ga ik het doen... (De Lyriek van Paul van Ostaijen heeft ook een Gebruiksaanwijzing (1926))

Dirk Vekemans

*
Juffer Lola
Voor Charlotte V.

Juffer Lola, dit is waar,
Danst met stappen,
Rappe,
Ranke,
Op het klanken
Van een lustige gitaar.
Kleine,
Fijne
Sirkeldansen
Vormen kransen
Rond, rond,
Over het tapijt
Zo bont.

Juffer Lola rookt sigaretten,
Kleppert met de kastanjetten,
Lonkt en lacht
Zoetjes zacht,
Weet
Haar passen
Wel te passen,
Meet
Zo goed
En netjes
Al de tredjes
Die zij zetten moet,
Een voor een;
Danst... alleen.

Juffer Lola doet naar nieuwe wetten
Klepperen de kastanjetten,
Die begeleiden
Al de zongewijde
Liedjes die zij zingt.
Spaans bloed
Stromen moet,
En de kastanjetten
Zetten
Snel
Moed bij het duel.
Zonderlinge
Dingen
Klinken
Uit dees' zang
In mijn hart zo lang...

Bij het eindigen van de dans
Werpt juffer Lola kusjes met de hand,
Juffer Lola, zeer charmant.

Avond

 Ach, m'n ziel is louter klanken
In dit uur van louter kleuren;
Klanken, die omhoge ranken
In een dolle tuin van geuren.

Valavond

Nu is van Kalifornies goud de tijd;
De sterrevende zon vergaart
Haar krachten voor een verre vaart,
De laatste van die dag, ter aardewaart.

Daar heeft de zon een laatste maal
Haar stervensweeë gouden praal
Verzameld in een glazen tremportaal.

12 Mei 1915

Music-Hall (4)

O, m'n Music-Hall wieg m'op uw geluiden,
Dat ik weer eens de ware wereld buiten
Treed; dat ik weer eens wone
In illuzie's hogere regionen.

Dommel nu m'n eenzaam wezen heen
In de ziel die één, hier alleen
Kan leven; door haar éénheid
De kompleetste innigheid.

Dobber, dommel, deint
In die éénheid, ziele mijn,
Flikker, schitter, schijnt
Als 'n kinolampe, zieleschijn.

Kinofilm, jij zijt 't levensimbool.
M'n leven draait in snelle farandool
Als jij. M'n leven is 'n mozaiek
Van schuld en boete, van liefde en haat,
Van lijden en verblijden, van latent zijn en van strijden,
Van hoop en wanhoop, van eerbied en van smaad.
Van m'n leven blijft steeds mij 't dierbaarst 't Verleden
Boven al, en slechts leef ik het Heden,
Opdat het later weer mooi zou wezen,
Wanneer het ligt in Verleden's zachte schijn.
Daar liggen de enkele vrienden,
Die ik lang geleden lief had, en ook
Daar zijn de meisjes. Allen blijf ik welgezind
Door m'n Verleden heen, want allen lijken me nu goed.

O, enkel, enkel is voor mij vertroosting
Wanneer 'k kan leven in herinnering
En breken door m'n kleine levenskring
Tot des Verleden's maangesching.
Enkel nu en dan weet ik hoop
En jij, kino, sterkt me voor 'n korte stonde
In die hoop, zachte illuziestonde.

Fietstocht
Aan mijn Fietstochtvrienden

Als een jong lied dat klinkt luid door lege hallen,
Zo is doorheen de Winter, de Lente getreden tot ons allen,
Die waren in een eeuw
Gehuld, van witte sneeuw.

Niet enkel jonger is geworden ons leven,
Maar ook veel witter en lichter geweven
Als in het kleed
Van winterleed.

Witte blijdschap
Is de witte boodschap
Van een zongezant
Aan het wachtend land.

Gelijk voor zoveel jaren
Wit de boodschap was, blank als de blijheid,
Dat Maria van Nazareth zou baren
Een kindeken van alle eeuwigheid.

Zo wordt het land een nieuwe lust
Bij elke nieuwe Lente, bewust:
Een lust te dragen blonde scharen
Van korenharen.

En elke Lente is jonger dan die voorafging,
Wijl hij brak een kring
Die jonger was van sneeuwgesching.

Wie nu niet voelt de hoop in zich
Worden tot een wil onhoudbaar en onstuimig,
Een wil: zonder verwijlen
De Lente door te ijlen;

Wie nu niet kon
Z'n nieuwe witheid laten varen
Langs de jonge hartstochtblaren
Van 'n witte-zeilenzon;

Die is een man zo koud
Gelijk de Winter, en zo oud

Gelijk 'n oud tuig dat niet meer dienen zou,
Doorheen 't getij van winterkou,
Had ik m'n hoop, m'n fiets geborgen,
Verbeiend d'eerste Lentemorgen.

Want door m'n fiets mag ik verhopen
De witte Lente door te lopen,
Te rennen: daarom verkies ik niets
Als hoopsimbool boven m'n fiets.

M'n fiets dat is 't namiddagdolen
Van m'n Lentewitheid, in nikkel farandolen;
M'n fiets dat is het klingen
Van m'n veloschel, in zonnekringen.

M'n fiets dat is het kettingruisen;
Dat is het vlieden van de rode huizen
Om mij heen; dat is de landweg, gans verlaten
In z'n witte maagdgewaden.

Dat is het horizonnen-deinen
En 't jonge zonneschijnen,
De bomen, die verdwijnen
Achter mij, de grachten die verkwijnen.

M'n fiets dat is het daveren van de zon,
Die heur wonne over de wereld spon
En spint; dat is het spelemeien
Van ebbe en vloed der zonnetijen.

M'n fiets dat is een foor van lichten,
Zoveel dwarlende schichten
Die draaien door elkaar:
De kermis van dit jaar.

Gewonnen verloren, gewonnen verloren,
M'n fiets dat zijn de koren,
Die komen uit d'Afrikaner landen
Met d'eerste zonnebranden.
 
Beiaarden van blijheid
Leven over 't land,
Beiaarden van blijheid
Beven in de zonnebrand.

O, m'n fiets gij zijt
Bron van al m'n blijheid;
O, m'n fiets gij zijt
Leven in der eeuwigheid.
Rijd, rijd
Aldoor;
Rijd, rijd
Aldoor;
Gewonnen verloren, gewonnen verloren,
De horizonnen zijn uit d'eeuwigheid.

April 1915







• Speel het gedichtenspel

= = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = =
Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere dag een gedicht per mail.
Aan- en afmelden: http://high5.nl/minimalist/?l=laurensjzcoster

dinsdag 17 januari 2017

vsb-prijs 1916 -- Martinus Nijhoff

= = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = =

kb
dbnl
wikipedia
ing
graf






Wie zou de VSB-poëzieprijs krijgen als het weer 1917 was? Deze week aandacht voor vijf in 1916 verschenen bundels, toegelicht door een vakkundige jury, met aan het eind een publieksverkiezing van de beste bundel. Vandaag als derde De wandelaar van  Martinus Nijhoff, ingeleid door taalkundige Marc van Oostendorp, die ook zes gedichten uit deze bundel koos.

*

Zelfbewust kwam Martinus Nijhoff (1894-1953) in 1916 de Nederlandse poëzie binnenwandelen. Na dit debuut zou hij zich binnen enkele jaren ontwikkelen tot een van de meest toonaangevende dichters van de vroege twintigste eeuw, en waarschijnlijk ook wel de dichter uit die periode die nog steeds het meest gelezen en bestudeerd wordt. Hij was geboren in de wereld van het boek – zijn gelijknamige grootvader richtte een beroemde juridische uitgeverij op – en hoewel hij ook rechten had gestudeerd, koos Nijhoff uiteindelijk voor een succesvolle loopbaan als dichter, criticus, essayist, redacteur en vertaler.

De wandelaar werd goed ontvangen. De pers zag er over het algemeen een modernere, Nederlandse naklank in van het werk van Charles Baudelaire (1821-1867). Dat zouden we nu niet meer zo snel zeggen: je leest het nu eerder als een eerste teken van Nijhoffs eigen heldere stijl in zijn latere bundels Vormen en Nieuwe gedichten. Tegelijkertijd loont het wel om die critici uit 1917 serieus te nemen. Er zit wel degelijk een donker en romantisch kantje aan de gedichten in De wandelaar.

De naam Baudelaire kwam overigens van Nijhoff zelf. De ik-figuur van het openingsgedicht noemt zich “een dichter uit den tijd van Baudelaire/ Daags tusschen boeken, 's nachts in een café”. Maar hij doet dat nadat hij zich eerder ‘Kloosterling uit den tijd der Carolingen’ en ‘Kunstenaar uit den tijd der Renaissance’ heeft genoemd, en eindigt met een beschrijving van hoe we hem nu zien: een ‘toeschouwer’ die in kristalheldere gedichten verslag doet van de vervreemding: “Een stoet van beelden zag ik langs mij gaan, / Stil mozaïkspel zonder perspectieven”.

Marc van Oostendorp


De wandelaar

Mijn eenzaam leven wandelt in de straten,
Langs een landschap of tusschen kamerwanden.
Er stroomt geen bloed meer door mijn doode handen,
Stil heeft mijn hart de daden sterven laten.

Kloosterling uit den tijd der Carolingen,
Zit ik met ernstig Vlaamsch gelaat voor 't raam;
Zie menschen op een zonnig grasveld gaan,
En hoor matrozen langs de kaden zingen.

Kunstenaar uit den tijd der Renaissance,
Teeken ik 's nachts den glimlach van een vrouw,
Of buig me over een spiegel en beschouw
Van de eigen oogen het ontzaglijk glanzen.

Een dichter uit den tijd van Baudelaire,
- Daags tusschen boeken, 's nachts in een café -
Vloek ik mijn liefde en dans als Salomé.
De wereld heeft haar weelde en haar misère.

Toeschouwer ben ik uit een hoogen toren,
Een ruimte scheidt mij van de wereld af,
Die 'k kleiner zie en als van heel ver-af,
En die ik niet aanraken kan en hooren.

Toen zich mijn handen tot geen daad meer hieven,
Zagen mijn oogen kalm de dingen aan:
Een stoet van beelden zag ik langs mij gaan,
Stil mozaïkspel zonder perspectieven.

Het licht

Het licht, Gods witte licht, breekt zich in kleuren:
Kleuren zijn daden van het licht dat breekt.
Het leven breekt zich in het bont gebeuren,
En mijn ziel breekt zich als ze woorden spreekt.

Slechts die zich sterven laat, kan 't leven beuren:
O zie mijn bloed dat langs de spijkers leekt!
Mijn raam is open, open zijn mijn deuren -
Hier is mijn hart, hier is mijn lichaam: breekt!

De grond is zacht van lente. Door de boomen
Weeft zich een waas van groen, en menschen komen
Wandelen langs de vijvers in het gras -

Naakt aan een paal geslagen door de koorden,
Ziel, die zichzelve brak in liefde en woorden:
Dit zijn de daden waar ik mensch voor was.

Clown

Met blauw-papieren pijlen op mijn wangen
En op mijn hoofd een gele ster geplakt,
Blijf ik, terwijl een aap mijn handen pakt,
Onderste-boven aan een rekstok hangen.

Mijn meester wil de wereld vroolijk maken,
- ‘Satans Apostel’ noemt mij 't aanplakbord -
En 't volk, een optocht gekke pelgrims, wordt
Hierheen gestuurd, en ik moet het vermaken.

Het lacht om alles wat mijn waanzin doet,
Ik speel voor hond, voor mensch, voor olifant:
Ik blaf, ik schreeuw, ik daver met mijn snuit -

Laat in den nacht stroomt het de tent weer uit:
Ik leun op 't plein, waar de lantaren brandt,
Tegen den paal, en keur mijn daden goed.

De vervloekte (I)

Wreed heb ik in je weeke vleesch gebeten,
Bittere vrucht waarin mijn liefde bijt,
Liefde, die honger is en om brood schreit,
Dat slechts verdoemden in hun wanhoop eten.

Maar waarom, waarom heb je niet geweten
Het zachte zingen van het bloed in mij, 't
Vragend verlangen van mijn eenzaamheid?
Waarom heb jij die stille stem vergeten?

Toch - nu mijn mond je beet, beet als ik kuste,
Nu jou mijn stem verbijsterde als de gekke
Schreeuw van een vogel die in zee neerstort -

Weet ik dat alles eens vergeven wordt,
Dat, als de dood eind'lijk mijn lijf zal strekken,
Je handen zeeg'nend om mijn hoofd heen rusten.

Con sordino

Zij zei tot mij: ‘Je bent een prins in bed’.
IJsbloemen waren op het raam gesproeid.
Ons lichaam, tot ontbinding toe vermoeid,
Was tusschen koele lakens in-gebed.

De wereld is herboren na dit sneeuwen
En ik ben weer een kind na deze nacht.
Wees goed voor mijn eenvoudigheid, die zacht
Spreekt als een schilderij der middeleeuwen.

Zie achter dennen het kasteel uitsteken,
En aan den einder als een schuine balk
Het zonlicht op het vrome landschap breken!

Door 't weiland draaft een ridder met zijn lief:
Hij fluit de honden, en zij ziet den valk
Stijgen, die van haar handschoen zich verhief.

Herinnering

Moeder, weet je nog hoe vroeger
Toen ik klein was, wij tezaam
Iedren nacht een liedje, moeder,
Zongen voor het raam?

Moe gespeeld en moe gesprongen,
Zat ik op uw schoot, en dacht,
In mijn nacht-goed kleine jongen,
Aan 't geheim der nacht.

Want als wij dan gingen zingen
't Oude, altijd-eendre lied,
Hoe God alle, alle dingen,
Die wij doen, beziet,

Hoe zijn eeuw'ge, groote wond'ren
Steeds beschermend om ons zijn,
- Nimmer zong je, moeder, zonder 'n
Beven dat refrein -

Dan zag ik de sterren flonk'ren
En de maan door wolken gaan,
d'Ouden nacht met wijze, donk're
Oogen voor me staan.






• Speel het gedichtenspel

= = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = =
Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere dag een gedicht per mail.
Aan- en afmelden: http://high5.nl/minimalist/?l=laurensjzcoster

maandag 16 januari 2017

vsb-prijs 1916 -- Aart van der Leeuw

= = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = =

dbnl
wikipedia
genootschap
historici.nl







Wie zou de VSB-poëzieprijs krijgen als het weer 1917 was? Deze week aandacht voor vijf in 1916 verschenen bundels, toegelicht door een vakkundige jury, met aan het eind een publieksverkiezing van de beste bundel. Vandaag als tweede Herscheppingen van  Aart van der Leeuw, ingeleid door dichter en Tortuca-redacteur Peter Swanborn, die ook zes gedichten uit deze bundel koos.


Toen de pottenbakker nog in de leer was, stelde zijn meester dat een ‘soobren vorm’ te verkiezen was boven een al te fraai versierd baksel. Immers, het leven is zwaar en ernstig en de ware kunstenaar zorgt ervoor dat het ‘simpelst vat die bittre vrucht ontvangt’.
Eenmaal volleerd wordt de pottenbakker geraakt door de schoonheid van de natuur en hij kan het niet laten om de leemklomp die hij onder handen heeft, te versieren met een tekening van bloemen, vogels en vlinders: “Terwijl ik eindlijk op mijn fijn penseel/ Den blauwen schemer van den hemel steel.” Tevreden bekijkt hij het resultaat, en dan volgden de twee slotregels: “En eerst als gaaf het kunstwerk voor mij staat,/ Ach, denk ik aan den meester en zijn raad.”
‘De pottenbakker’ van Aart van der Leeuw, uit zijn omvangrijke bundel Herscheppingen (1916), is een rustig, weloverwogen gedicht, maar toch laten die slotregels je niet los. Want wát denkt de pottenbakker? Realiseert hij zich dat hij de opdracht van zijn meester ontrouw is geweest, dat hij terug moet naar de ‘soobren vorm’? Of komt hij tot het inzicht dat zijn meester geen gelijk had? Dat de natuur te groot, te mooi, te complex is om af te doen met een simpele, kleurloze kruik.

Het niet beantwoorden van deze vraag lijkt mij tekenend voor de poëzie van Aart van der Leeuw. In zijn gedichten zoekt hij naar een grootst mogelijke eenvoud, maar tegelijk wil hij alomvattend zijn. Hij wil het leven op zijn staart trappen, ‘herscheppen’, maar na iedere poging moet hij toegeven dat slechts weinig zich laat benoemen. Sterker nog, hoe dichter hij bij het raadsel lijkt te komen, hoe moeilijker het wordt om de juiste woorden te vinden.
Honderd jaar later heeft deze poëzie nog niets van zijn oprechtheid verloren. De beelden zijn misschien niet altijd even bijzonder, rijm en metrum zijn soms aan de zware kant, maar hier spreekt een dichter die volhardend en nauwgezet bleef luisteren naar wat het wonder van de natuur hem te vertellen had.

Peter Swanborn



De pottenbakker

De meester zegt: „geef aan de schaal
De bocht van 't brood; waartoe een fraai bokáal,
Als toch de drinknap in heur holle hand
Lessching genoeg voor elken dorst omspant?
Vergun tot eenig sieraad Uwe kruik
De gulle welving van een gladden buik.
Zwaar is het leven, ernstig; bloed en zweet
Proeft ge aan haar gaven als ge drinkt en eet;
Zorg gij dat, in een soobren vorm geprangd,
Het simpelst vat die bittre vrucht ontvangt".

Maar, zoo ik voor mijn venster zit en werk,
En in de lijst van 't raam mij veld en zwerk
Verrukken door hun machtig schilderij, —
De madelieven flikkren in de wei,
Zwaluwen slieren arabesken snel
Van wolk naar wolk, uiteen vouwt de kapel
't Mystieke wonder van zijn teekenschrift,
Met diamantstift op saffier gegrift,
Dan beeft mijn vinger, wijl de draaischijf snort,
Het blinkend nat over den leemklomp stort,
En onbewust druk ik de weeke klei
Tot kelken, lijk de bloemen van de wei,
En rank en pooprend zwelt omhoog de tuit,
Of daar een vogel opwaarts wiekt en fluit;
In 't zwierig lijnspel dat ik mijmrend trek
Fladdren de vlinders met hun stom gesprek,
Terwijl ik eindlijk op mijn fijn penseel
Den blauwen schemer van den hemel steel;
En eerst als gaaf het kunstwerk voor mij staat,
Ach, denk ik aan den meester en zijn raad.

Wensch

Mijn aar zij zwaar,
Als hem de sikkel telt;
Mijn kroon zij schoon,
Als hem de bliksem velt.

De dood brengt nood,
Zoo niet vereelt hem reikt
De hand een panel,
Waaruit de dagvlijt blijkt.

Mijn zon, Uw bron
Springt nog voor aardschen dorst;
Ach warm, dat arm
Ik niet zal staan, mijn borst.

Mijn aar zij zwaar,
Als hem de sikkel telt;
Mijn kroon zij schoon,
Als hem de bliksem velt.

Mijn drang

Eens, die onstuimge jongen nog, mijn drang,
Dwongt gij mijn mond tot menig warme Wang,
Bedekkend heimlijk met een Meietak
Mijn winnend wille' en een verweer dat brak.

Toen later stond gij naast mij op den drempel
Van uw met groen versierden zonnetempel,
Waar dak en vloer een hemel zijn, een stroom,
De zuilen stam en lofwerk van den boom.

Maar, o mijn drang, werd gij een vogel, engel?
De bodem wankelt nu ik U omstrengel.
1k stijg in 't peilloos blauw met U alleen,
Ik duizel, steun mij, draag mij, god, waarheen?

Een afscheid

Kwijnend getij,
Zomer voorbij.
Heur lieve lip kust kouder,
Rood blad valt op mijn schouder,
Rood blad ruischt aan mijn voet,
De kranke zomer bloedt.

Er liep een jongen door deez' zomer,
Een menschvergeten wolkendroomer,
Een schipper op de zee van blauw,
Voor bloemen als een teedre vrouw,
Aan vee en weide warm bevrind,
Mee met den wind
Een kind.

Ik zie hem nog voor elken horizon
Staan stare' of een geluk begon,
Zooals een meisje voor haar raam;
Hij was mijzelf, hij droeg mijn naam.

Nu gaan zij beiden dood,
Het groen en mijn genoot.
Er zal een nieuwe zomer komen,
Er zal een nieuwe jongen droomen,
En staren naar den horizon,
Of daar een groot geluk begon,
Zooals een meisje voor haar raam,
Met mijn gelaat en mijnen naam.

En toch zal dit een ander zijn,
Dit weergeboren eigen mijn.
Hij zal dezelfde kleedren dragen,
En somtijds naar zijn broeder vragen:
„Waar zwijgt zijn graf, waar spreekt zijn zerk ?"
Dan tijgt hij zingend weer aan 't werk,
Vol schuimend-nieuwen zomerwijn,
En toch zal hij een ander zijn,
Een ander zijn.

Stroombeeld

Wij zaten spraakloos aan den stroom,
Die, avond-mild en spieglend-glad,
Van 't bladstil landschap zin en droom
In 't zuiver glas vergaderd had;

En kind, wij zuchtten om de rust,
Waarmee de slaapbebloosde dag
Met boom en bloem, bleek, uitgebluscht,
Zich in dat kalme vlak bezag.

Toen stonden onze wenschen op,
De zondige, een stikdonker bosch,
De goede, 't zonlicht om den top,
En de ongeduldge in bonten dos ;

Ook wat gering en needrig was,
Dat nooit hun bloei ons.bloed bewoog,
Het kruipende onkruid en het gras,
Het hief zich opwaarts nu en boog,

En alien hoopvol Bogen diep,
Dat eindelijk hun weerschijn viel
En op het reine water sliep,
Over den teedren stroom der ziel.

Maar kleur verging in kleur, een golf
Had zoo haar rimpling uitgedijd,
Dat zij het smeekend beeld bedolf ...
Heer, geef ons dens nog helderheid!

Krankheid

Neen, nimmer kan in eenzaamheid
Ik met mijzelf verkeeren,
Of vleugels hangen uitgespreid,
Een klauw wil mij bezeeren;

Een sombre vogel volgt mij staag,
Gekromde kling de snavel,
Bloedrood de pluimen van zijn kraag,
De mantel geel als zwavel.

Hef ik het hoofd, om 't meeuwenvolk
In zilvren zwier to aanschouwen,
Dan drijft hij als een donderwolk
Tusschen mijn blik en 't blauwe.

Buk ik mij neer waar bloemen staan,
Of kleine zonnen schijnen,
Daar vaart zijn schaduw langs mijn paan,
En doet dit goud verkwijnen.

Wel menig vrucht wenkt met heur mond
De dorte mijner lippen;
De vijand waakt, voor ik het vond,
Zie ik mij 't zoet ontglippen.

Ook bij den noen aan 't blanke maal,
Als ik mijn brood ga breken,
En lijnwaad, beker, aarden schaal
Zoo trouwlijk met mij spreken,

Doorhuivert mij dat wig een Bast
Van brood en room moet eten;
Ik reik op schotels volgetast
De helft hem van mijn beten.

Zelfs in den droom, kuisch heiligdom,
Waar 't leed zich komt verteedren,
Suist langs de lampen om en om
De wiekslag zijner veedren.

Van morgen, middag, avondrood
Wil hij de gaven rapen,
En, neemt de nacht mij in haar schoot,
Moet hij ook naast mij slapen.

Soms tast ik vloekend naar mijn roer,
Die kwaal in 't hart te treffen,
Maar 't is of mij een stem bezwoer,
De wetten te beseffen.

Ik grijp mijn zwaard om 't hoofd te slaan,
Een gifkelk van den stengel;
Vast ziet zijn meerdiep oog mij aan,
En ik herken een engel.





• Speel het gedichtenspel

= = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = =
Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere dag een gedicht per mail.
Aan- en afmelden: http://high5.nl/minimalist/?l=laurensjzcoster

zondag 15 januari 2017

vsb-prijs 1916 -- C.S. Adama van Scheltema

= = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = =

wikipedia
bwsa
dbnl
gedichten








Wie zou de VSB-poëzieprijs krijgen als het weer 1917 was? Deze week aandacht voor vijf in 1916 verschenen bundels, toegelicht door een vakkundige jury, met aan het eind een publieksverkiezing van de beste bundel. Vandaag als eerste Zingende stemmen van C.S. Adama van Scheltema, ingeleid door dichter Alfred Schaffer, die ook zes gedichten uit deze bundel koos.

Oud is hij niet geworden, C.S. (Carel Steven) Adama van Scheltema. Geboren in 1877 te Amsterdam, gestorven in Bergen op 47-jarige leeftijd. Studeerde medicijnen, werkte in de internationale kunsthandel en kon na de dood van zijn vader van de erfenis leven. Woonde met zijn echtgenote Anna Catharina Kleefstra onder meer in Parijs en in München. Misschien is hij wat vergeten in vergelijking met enkele van zijn Nederlandse en Vlaamse dichtende tijdgenoten, maar tijdens zijn leven was Adama van Scheltema geen onbekende in de Nederlandse literatuur. Integendeel: door zijn socialistische gedichten kreeg hij flinke naamsbekendheid. Vooral onder jongeren kon hij op veel bijval rekenen. Niet alleen was hij actief als dichter, prozaïst en vertaler, ook bewoog hij zich op essayistisch vlak, zoals bijvoorbeeld in De grondslagen eener nieuwe poëzie uit 1907. Adama van Scheltema richtte zijn pijlen dapper op de vermaledijde en lange tijd allesoverheersende poëtica van de Tachtigers. “[E]n van meet af aan was het duidelijk dat hij dat niet deed op kleinzielige gronden, of als epigoon die op een ondergeschikt punt rebelleert om zelf op het kussen te komen. Zijn verzet was principieel en volstrekt; aan zijn kritiek ontsnapt vrijwel geen enkel aspekt van de levenshouding der Tachtigers, evenmin als van hun literaire beginselen die door hem met die levenshouding in verband gebracht werden, precies zoals hij zijn eigen socialisme behandelt als de basis van zijn poëtica.” Zo schreef literatuurwetenschapper J.J. Oversteegen.

Adama van Scheltema debuteerde in 1900 met Een weg van verzen en had al flink wat gepubliceerd toen in 1916 Zingende stemmen verscheen. De bundel is een hoogtepunt in het oeuvre en kenmerkend voor deze dichter; eenvoudige, geëngageerde, toegankelijke gedichten. Geen intellectueel vertoon, geen duisternis, geen vervreemding maar gedichten die de moed erin willen houden, de natuur in relatie tot de mens bezingen en het leed proberen te verzachten. Een bundel vol levenswijsheden en -lessen. Veel gedichten verraden Adama van Scheltema’s socialistische inborst, bijvoorbeeld als hij het lot van de vrouw betreurt (“En elk onzer zusteren hief de / Vlammen van haar ziel in den nacht – / Vlam van leve’ en leed: – vlam van liefde, / Van liefde, die niets verwacht.”), de vrede bezingt (“Vrede spreid gij uw zachte vleugels / Over de donkere aarde heen –”) of in ‘Te wapen’ de “waanzin van ’t geweld” bekritiseert. In andere gedichten als ‘Ontwaken bij regen’ en ‘Het eeuwig Lied’ is de boodschap dan weer wat minder prominent, met als hoogtepunt het gedicht ‘Picturale Sotternije’: “Zat de heele groene palmboom / Op eens vol veeren veeren veeren, / Van geel en rood en blauw en groen, –”.

En wat die afkerigheid van de ‘allerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie’ (het motto van de Tachtigers) betreft, daar is ook Adama van Scheltema niet altijd vies van: “Nog gebogen door den druk / Van het menschenleven, / Vind ik menschelijk geluk, / Waar geen menschen streven.”

Alfred Schaffer


Langs het Getijde

Het schemert, en
Waar 'k peinzend langs de golven ga
En peinzend naar hun ruischen hoor,
Ruischt al hun vloed mij schuimend na
En wischt mijn spoor.

Het schemert, en
Waar 'k wijkend het getij beleef,
Ruischt het getijde op mij aan
En wischt wat 'k in mijn hart beschreef -
Wat 'k heb gedaan.

Het schemert, en
In 't ruischend wit getijde zie 'k
Een bleeken, vreemd geworden geest -
En 'k peins naar wie ik was - naar wie 'k
Eens ben geweest!

Na den Regen

Na den regen straalde de avond
En breidde zijn blauwe armen wijduit
En hief het lachend gelaat van de aarde
Door den dunnen nevel van tranen
Voor hare fonklende wimpers
Weder blozend omhoog;

...

Laat mij zoo lachen hemel,
En hef mijn ziel tot uw borst,
En laat de dampen van mijn leed
En van mijn kleinheid en van mijn duffe gedachten
En van mijn dierlijke lijf -
En allen mist der blinde wezens
Van deze wereld
Wegtrekken van mijn ziel!

Nazomer

Vaag drijft door de open deur
De bleeke avondwind
Een bitter killen geur -
Alsof de herfst begint.

Vaag, als een vallend blad,
Daalt door mijn leegen geest
Herinnering aan wat
Wel eenmaal is geweest.

't Is of mijn hart verstomt
En of ik stil verga,
't Is of de herfst al komt -
Hij komt weldra - weldra!

Bede

Lichte nacht, die lichter zijt
Dan mijn donker droeve dagen,
Sterrennacht, die grooter zijt
Dan mijn kleine hart kan dragen -
Laat mij knielen in het duister,
Waar geen sterveling mij ziet,
En mij bidden tot uw luister:
Doof het licht mijns harten niet!

Het eeuwig Lied

Ik lig en luier in de wei -
En boven mij de hemel,
De groote, blauwe, blonde lucht,
En boven mij een blonde vlieg,
Die zweeft - en zingt - en zoemt -
Weg! - en weerom!
En zingt en zoemt, -
En 'k luier-luister naar haar lied -
Beduidt het iet -?
Ik weet het niet.

Ik lig en luier in de wei -
En ginder zit een vogel,
Een vogeltje van pie-pie-piet!
Ik hoor het, maar ik zie het niet -
En boven mij de hemel,
En in het blauwe lentelicht
Dat klein onnoozel lentelied
Van pie-pie-piet - -
Beduidt het iet -?
Ik weet het niet.

En 'k lig en luier in de wei -
En naast me op eens een krekel!
Kri-kri! - kri-kri!
Die zingt het mooiste van de drie -
En boven mij de hemel,
De groote, blauwe, blonde lucht,
Ja, ja - kri-kri! - kri-kri! - kri-kri!
Gelukkig beest! gelukkig lied!
Beduidt het iet -?
Ik weet het niet.

En boven mij de hemel,
Met al zijn eindeloos verschiet,
Met al zijn eindelooze licht -
En boven mij de stille tijd,
En boven mij de eeuwigheid, -
En 'k luister, luister naar haar lied,
Haar eeuwig - eeuwig - eeuwig lied -
Beduidt het iet -?
Ik weet het niet -
Ik weet het niet!

Te wapen

Te wapen! 't roept: ‘te wapen!’ -
De kreet gaat als een geesel los -
Daar springt het als een spokend ros,
Daar holt het al door beemd en bosch,
Daar davert het: ‘te wapen!’ -
Zij ijlen op dien luiden last,
Zij grijpen lood en ijzer vast,
En allerwegen roept en wast
Dat wilde woord: ‘te wapen!’

Te wapen! 't roept: ‘te wapen!’
En bonzend port het - klop! klop! klop!
Aan ieder hart aan ieder kop:
Trek tege' uw menschenbroeder op
En slacht hem met uw wapen! - -
Zij rennen op een blinden hoop,
En 't blinde noodlot neemt zijn loop -
Zij vallen bij den eersten doop
En blijven eeuwig slapen.

Te wapen! en 't roept: ‘te wapen!’
En nieuwe scharen zijn gehaald,
Getooid, getuigd, gespoord, gezaâld -
En uit hun starre oogen straalt
De glans van 't valsche wapen;
Zij zijn uit huis en hof vergaard,
Zij stijgen op hun stampend paard -
En uit hun harde oogen staart
De doodswil van het wapen.

En overnieuw! - en nieuwen weer: ‘te wapen!’
Ligt de eerste vijand neergeveld,
Dan gaat het gauw om goed en geld,
Dan groeit de waanzin van 't geweld
Te rooven en te kapen, -
Dan gaat het om een mensch zijn dood,
Een mensch zijn goed en bloed en nood -
Zoo verven zij de wereld rood
Met hun betooverd wapen! - -

Te wapen! - hoor: ‘te wapen!’
Waar hijgend heel een menschheid streed,
Waar heel de wereld druipt van leed,
Rijst uit de aard een nieuwe kreet:
‘Te wapen! - óns het wapen!’
En 't roept - het groeit, het nieuwe woord -
O makkers! roept het verder voort,
Dat ieder menschenkind het hoort: -
‘Ontwapen hen! ontwapen!’

‘Ontwapen hen! ontwapen!’
Vecht tegen miss'lijk onverstand,
Vecht tegen al wat samenspant
Met lood en dood en moord en brand -
Te wapen! taaie knapen!
Komt kerels! kerels houdt u kloek!
Vecht tegen dien verdoemden vloek!
Vecht! vecht gij voor ons roode doek!
Te wapen! - om het wapen!

Sta op! - op! op! te wapen!
't Gaat tegen al wat ons verblindt,
Het gaat om al wat samenbindt -
't Gaat om de toekomst van uw kind:
Kind tot geluk geschapen! -
Help, help te strijden voor 't geslacht,
Dat staamlend in zijn wiege lacht,
Dat op úw durf en daden wacht - -
Te wapen! - om het wapen!







• Speel het gedichtenspel

= = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = =
Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere dag een gedicht per mail.
Aan- en afmelden: http://high5.nl/minimalist/?l=laurensjzcoster

vrijdag 13 januari 2017

Bertus Aafjes -- Kamelen

= = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = =

wikipedia
website
dbnl
npe
wat gedichten
citaten







Kamelen

Langs het stervend goud der horizon
Gaan op slanke wereldwijze benen
De kamelen, plotseling verschenen,
Naar het wachtend water van de bron.

En hun hals reikt ver vooruit naar 't doel,
En hun neuzen staan gevleugeld open,
Dédaigneus en adellijk. Zo lopen
Joodse rabbi's soms door 't stadsgewoel.

Dorstig dravend en door niets belet,
Laten zij nochtans hun haast niet blijken,
Zouden liever aan hun dorst bezwijken
Dan de maat verliezen van hun tred,
En zij zweven door het avondgoud
Als muziek - die enkel wordt aanschouwd.


Bertus Aafjes (1914-1993)
uit: Het koningsgraf (1948)






• Speel het gedichtenspel

= = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = =
Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere dag een gedicht per mail.
Aan- en afmelden: http://high5.nl/minimalist/?l=laurensjzcoster

Bertus Aafjes -- Het ezeltje

= = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = =

wikipedia
website
dbnl
npe
wat gedichten
citaten







Het ezeltje

Er draaft een ezeltje door 't gat der nacht,
Met op zijn rug een meisje in het zwart,
Stijf ingewikkeld in haar vreemde dracht.
En 't ezeltje draaft haaprend en toch hard.

Het is onwerkelijk als damp die trilt
Of als een stukje film van jaren her,
Dat voor het oog als in een koortsdroom rilt.
Waar gaan zij heen en moeten zij nog ver?

En zoeken zij een uitweg of een doel,
Of rust op hen de stilte van een vloek?
Zijn zij misschien al lang zonder gevoel
En naar de poort van 't dodenrijk op zoek?
Ik zie het aan als buiten mij verwoord:
Ik voel u op mijn rug, ik sleep u voort.


Bertus Aafjes (1914-1993)
uit: Het koningsgraf (1948)






• Speel het gedichtenspel

= = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = =
Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere dag een gedicht per mail.
Aan- en afmelden: http://high5.nl/minimalist/?l=laurensjzcoster

donderdag 12 januari 2017

Frank Fabian van Keeren & Peter Knipmeijer -- 2 lichtgedichten

= = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = =

frank fabian van keeren
peter knipmeijer
lichtegedichtendag










Atilla

“Poeh, wat een opgave
Taal is zo simpel niet
Neem nu bijvoorbeeld
‘Ik kan’ en ‘ik ken’”

Dacht, met een blik in zijn
Lagereschoolschrijfschrift
Destijds de jonge
Atilla de Hen

Frank Fabian van Keeren (1984)

*


Winterdienstregeling I

De treinen rijden vaker niet dan wel
En als ze rijden gaat dat tergend traag
En waar je uitkomt is nog maar de vraag
De weg erheen is meestentijds een hel

De slappekoffielul: een zieke blaag
De conducteur: een manwijf met een fluit
De machinist: stokdoof, zijn lenzen uit
De medepassagiers: alleen geklaag

Ik staar dus maar door een beslagen ruit
Zie duffe polders en vergane steden
En denk: wie hier het ergste heeft geleden
Had meer geluk dan ik in deze kluit

Dat reizen met de trein is best een klus
Gelukkig mag ik straks weer met de bus


Winterdienstregeling II

De bussen rijden vaker niet dan wel
En als ze rijden gaan ze nergens heen
Ze zakken met hun assen in het veen
En gaan kapot door roest of voetbalrel

Bij haltes sta je 's nachts altijd alleen
Of naast een man die euro's van je wil
Of meisjes met zo'n tattoo op hun bil
En vriendjes met een wietlucht om zich heen

Je stapt de bus in en het gaat downhill
Er wordt gevochten en men gaat er kotsen
Je uitstaphalte hoor je aan het klotsen
En zie je door de spetters op je bril

Dat reizen met de bus is heel niet fijn
Gelukkig mag ik straks weer met de trein


Peter Knipmeijer (1970)






• Speel het gedichtenspel

= = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = =
Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere dag een gedicht per mail.
Aan- en afmelden: http://high5.nl/minimalist/?l=laurensjzcoster

Herluf van Merlet -- Kind in sneeuw

= = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = =

dbnl
citaten
npe
schrijversinfo








Kind in sneeuw

De sneeuwvlinders fladderen wild
laag langs het betonnen plafond
en vinden geen uitweg dan sterven,
het pad nergens heen wordt al slik.
Maar ’t gras is een pasverschoond bed,
de lakens nog koud en kraakwit,
waarop met een o in de mond
– een noot voor zijn kaken te groot –
en kogels van ogen zo rond
het kind als een eekhoorn doodstil
zich maar te verwonderen zit.


Herluf van Merlet (1900-1965)
uit: Per saldo (1961)






• Speel het gedichtenspel

= = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = =
Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere dag een gedicht per mail.
Aan- en afmelden: http://high5.nl/minimalist/?l=laurensjzcoster