woensdag 16 oktober 2024

Anne Provoost • novem



novem

   de aanvaarding


    De getroffene probeert aan de pijn te
  ontsnappen door erin mee te gaan


*

ik hoorde god grommen
ik hield me muisstil
mijn zenuwen ratelden seismisch
maar dat nieuws zal vandaag niet ver reizen

praten was voor het uiterste geval
op een andere datum op een andere plaats
want ik had een accent als een stotter
dus ik wachtte tot het woei

en het woei uit de tijd inderdaad
en er klonk hoog gekraai
in het klokkengeluid van alle godsdiensten samen
en ze raakte me aan 
                                  zoals de kapper je nek scheert

ze was niet veranderd
ze was zoals toen luisterklaar
ze vroeg naar ons thuisland van vrienden die langskomen
ze had blauwwitte tanden
ze leerde me mijn eeuwige geheugenkind kennen
eerst droeg ze het op haar arm
daarna moest het lopen

ik dacht aan haar dus dacht ik ook aan hem
Koo was zijn naam
de humeurige aap
geen man maar een trein
die hoopte medailles en lof te krijgen voor zijn begerige belangstelling
      voor meteorologische voorspellingen
hij bad volgens het boek
hij brandde een lamp op het water
en hield de tocht uit zijn mond als hij praatte

het is de woorden niet waard
mijn vingers gingen over de aren
waarom deed ik zoiets reddeloos als bidden voor een vrouw die me
      laadde en stilstaan in waanzin
in tijden met niemand nog thuis zoals het miljoen reizigers met slechts één koffer
geen kat met een rat in de maag als verloning

voor alles waren we gewaarschuwd
voor de druk op de heup, voor de gal in de strijd
want wie wil er nog kijken naar aandacht die pijn doet als hij de
      aandacht kan eisen met fluiten en krijsen
dus ik vatte het plan op om nooit meer de wateren waarin ik wilde
      vissen te storen

maar ik voelde dus dat iemand me net niet had geraakt
tenzij met haar haren
totaal onverhoeds
het kon ook een man zijn
bijvoorbeeld mijn vader


Anne Provoost (1964)
uit: Decem (Querido, 2024)


Decem. Ongelegenheidsgedichten voor asielverstrekkers 

Een jongeman meent zich alles nog te herinneren: hij stapte in een bootje op zoek naar een land met een tandarts, zijn vrouw bleef in het water achter en werd door vissers begraven, en er was ook nog ergens een kind. Door de shock verliest hij het zicht op de gebeurtenissen, maar zijn verblijfsvergunning hangt af van hoe geloofwaardig zijn rouw klinkt. In een reeks ongelegenheidsgedichten veegt hij zijn ondervragers met cynische precisie de mantel uit.’


(Querido, 2024)









• Omslag: Steven van der Gaauw • Portret: Mathias D’Haen