zondag 19 augustus 2018

Ana Roelofs -- drie sonnetten

= = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = =

website
• Download, print en vouw de minibundel Muizen in april

•• In zijn sonnettenproject op Neerlandistiek.nl behandelt Marc van Oostendorp de ontwikkeling van de Nederlandse taal aan de hand van 196 (14x14) sonnetten. De laatste reeks van veertien is op speciaal verzoek door veertien dichteressen geschreven. Veertien maandagen lang kunt u hier steeds een van die sonnetten lezen, inclusief beschouwing. Vandaag het zevende, eigenlijk een driedelige sonnettencyclus. De eerdere sonnetten waren van Lieke Marsman, Delphine LecompteMieke van ZonneveldHester KnibbeElly de Waard. en Sasja Janssen.






















































Toen ik mijn vleugels kreeg zonken de monsters weg
in drankzucht en even gingen alle remmen los
om wraak te nemen op de drager van het geheim
was de lucht ruim bedekt met sluwheid en verraad

Het geheim was niets waard, trok zich nergens wat van aan
wolkte schaamteloos in stropende verveling
verbijsterd bezwijkend voor de dronken monsters
ongekend verloren; er stond geen gunstige wind

Er werd een vliegverbod aan de binnenkant van
mijn schedel geschreven onverbiddelijk traag
vloog ik veel te dicht langs de bloeddonkere zon

verbrandden de papieren vleugels onverschillig
zacht en zachter verdronk ik zwijgend in verdriet
zonder geborgenheid kon ik niet ademen





















































Zonder geborgenheid kon ik niet ademen
ik had een tweede huid en een derde monster
nodig om te leven in een kamer in een huis
in een straat in een stad vol stinkende argwaan

had ik geen redenen om nog te bewegen
als in de grauwe nacht de spiegelschaduw jankt
houdt mijn lichaam stand als de almachtige moeder
in de illusie van schimmige tastbaarheid

wilde ik een vliegreis, ik betaalde de prijs
van wedergeboorte en nu wil ik gewoon
verder meepraten met de gevreesde monsters

de verwachting verblindt de dageraad spreekt zacht
het verleden verslond de toekomst vervlogen
toch zullen ze de wind onder mijn vleugels zijn




















































Toch zullen we de wind onder jouw vleugels zijn
gillen de monstertjes op de keukenvloer en
ze prikken spelden in konijnenbeeldjes om
de pijn te verdoven van doorgeladen haat

waartegen gedaanteverwisseling niet helpt
hun tongen van plastic likken achterstevoren
hun ruggen vol luizen als een vuige deken
lijkt het licht van ijzer onbuigzaam gesloten

op de lege tafel staat de sterrendoos klaar;
tijd om te vertrekken, het raam uit te waaien
geen herinneringen, geen naam, geen steen, geen graf

ik zal geen ruggespraak met de monsters houden
jij hebt alles verpest hun stemmen hard als glas
nog nooit waren ze zo mooi; ik ben ze helemaal zat

Ana Roelofs (1967)



Uitgeknipte woorden zijn meestal een dreigement. De boef wil nog net een graadje beter doen dan zijn handschrift verdraaien of een typemachine gebruiken waarvan de onregelmatigheden in de hoofdletter E hem toch nog kunnen verraden, en grijpt naar lijmpot en papier: “toch zullen we de wind onder jouw vleugels zijn”

Een bekende stijlfiguur in de lyriek is de apostrofe: de ik-persoon wendt zich tot iets (‘o boom!’) of iemand (‘o teerbeminde!’). In dit geval zijn het juist anderen, de monstertjes, die zich tot de ik wenden, maar dat maakt de bedreiging niet minder tot een apostrofe.

Uitgeknipte woorden maken een tekst tegelijkertijd onpersoonlijk en persoonlijk: het zijn je eigen woorden niet, maar eigenlijk zijn woorden nooit je eigen woorden, eigenlijk zijn woorden natuurlijk altijd geleend. En het zijn je eigen woorden wel, want juist door de combinatie van bladen waar je ze uit hebt geknipt krijgen ze alsnog iets persoonlijks. Vraag vier mensen om de zin “toch zullen ze de wind onder mijn vleugels zijn” uit te knippen, en je krijgt vier keer een totaal ander plaatje.

De vorm van de sonnet is aan het begin van de 21e eeuw natuurlijk geleend, en doet altijd denken aan de duizenden sonnetten die er inmiddels in het Nederlands geschreven zijn. Het sonnet is bovendien zo’n beetje de enige echte vormtraditie die er bestaat in de Nederlandse letteren. De ballade of de villanelle zijn te incidenteel om een traditie te kunnen heten, de veertien regels zijn de enige die het volhouden. En toch schrijft zeker niet iedere dichter meer een sonnet, en wordt die vorm dus een bewuste keuze, een manier om op zich iets uit te drukken.

Uitgeknipte woorden hebben in onze tijd iets onherroepelijks ouderwets. Wie leest er nog papieren kranten en tijdschriften? Wie heeft er daarbij nog weleens een schaar in de hand? De vorm is een vorm van honderd jaar geleden, van dada, van het objet trouvé, een vorm die inmiddels bijna even belegen is als dat van het sonnet.

En toch – als je de twee combineert, een sonnet maakt van uitgeknipte woorden, of liever nog het begin van een sonnettenkrans van drie sonnetten waarvan de eerste regel van ieder gedicht hetzelfde is als de slotregel van het vorige, dan krijg je ineens iets dat nooit eerder gemaakt kon zijn. Dat nooit eerder gemaakt is.


• Marc van Oostendorp





• Leest allemaal de Onze Taal. Of Zone 5300.

= = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = =
Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere dag een gedicht per mail.
Aan- en afmelden: http://high5.nl/minimalist/?l=laurensjzcoster

2 opmerkingen:

  1. Het is veelzeggend, dat Marc van Oostendorp in zijn commentaar vrijwel niet ingaat op de inhoud van het eerste sonnet, dat in de nieuwsbrief is rondgestuurd. Het stelt dan ook niet zoveel voor. Drank, ja. De val van Icarus, ja, die is vaker verbeeld. Het knip- en plakwerk toont in ieder geval aan, dat de dichter met succes de kleuterschool (anachronisme, excuus) heeft doorlopen.
    Eric van Loo

    BeantwoordenVerwijderen